Hieronder staat een uitvoerig
commentaar op Amoris Laetitia van de Amerikaanse jurist,
Christopher Ferrara dat in het tijdschrift "The
Remnant" verschenen is. Met dank aan pastoor Mennen die dit vertaald heeft.
“Geen enkele voorkomende
moeilijkheid, hoe groot ook, kan het rechtvaardigen dat Gods wet buiten werking
wordt gesteld die alle handelingen verbiedt die in zich slecht zijn. Er zijn
geen omstandigheden denkbaar waarin man en vrouw niet, vanuit de kracht van
Gods genade, trouw hun plichten kunnen vervullen en hun ongerepte deugdzaamheid
kunnen bewaren.”(Pius XII, Casti Connubii).
Zoals kardinaal Burke in een artikel
dat in “National Catholic Register” verschenen is, heeft
gezegd, blijkt Amoris Laetitia bij zorgvuldige lezing “een
persoonlijk en dus geen magisterieel” document, “een persoonlijke beschouwing
van de paus”, die “men niet mag verwarren met de verplichting in geloofsvragen
waaraan men bij de uitoefening van het Leergezag gebonden is”. Dat is meer dan
waar, maar misschien niet vanwege de redenen die de kardinaal noemt, zoals ik
in de conclusie van dit artikel zal aangeven.
Maar dat lost nog niet het
zwaarwegende probleem op dat door dit “Apostolisch Schrijven” van 56
bladzijden, dat tot nu toe zonder precedent is, wordt opgeworpen. De motivatie
voor alles wat hier volgt ligt in het feit dat paus Franciscus Amoris
Laetitia zo afgekondigd heeft, als ging het om een authentieke
en bindende act van het Magisterium en in het feit dat dit schrijven door zijn
medewerkers en de kerkelijke progressieven overal in de wereld als zodanig
beschouwd wordt. Daarom is Amoris Laetitia een verdere
bouwsteen in de “The Great Façade” van de
pseudo-doctrines in de vorm van niet bindende pastorale en disciplinaire
vernieuwingen en nieuwe gedragswijzen en “benaderingen” die allemaal voor de
eerste keer opdoken in die geweldige tijd, die als de “zestiger jaren” bekend
staan. Daartoe horen de nieuwe liturgie, “oecumenisme”, “dialoog” en
“interreligieuze dialoog”. De effecten van hun samengaan zijn ruïneus gebleken.
En nu dit. Een commentaar op de
website van Rorate Caeli gaf stem aan wat omwille van de
waarheid gezegd moet worden: “Men kan het niet anders uitdrukken: het
apostolisch schrijven Amoris Laetitia is een
catastrofe.” Voice of the Family erkende op
gelijksoortige wijze wat bij het lezen van het bedenkelijke hoofdstuk 8 meteen
duidelijk werd: “Onze eerste lezing geeft voldoende aanleiding dit schrijven
als een ernstige bedreiging voor de integriteit van het katholieke geloof en
het echte welzijn van het gezin te beschouwen.”
Zelfs de commentatoren die anders
eerder terughoudend zijn, hebben hun verontrusting niet kunnen verbergen
vanwege de duidelijk afzwakking van de strenge leer van onze Heer op het gebied
van de seksuele moraal en de programmatische manier van redeneren door
Franciscus, dat “verzachtende omstandigheden” en “concrete situaties” de
doodzonden van echtbreuk en ontucht op een of andere manier in alleen nog maar
“onregelmatigheden” veranderen, die weliswaar het “ideaal” van het christelijk
huwelijk niet halen maar desondanks “constructieve aanzetten” in zich bergen.
Een uitgebreide behandeling bevindt zich in hoofdstuk II.
De televisie-uitzending The
World Over van de Amerikaanse katholieke zender EWTN bracht een
weliswaar vriendelijke geformuleerde maar toch vernietigende kritiek bij monde
van fr. Gerald Murray, Robert Royal en Raymond Arroyo. De deelnemers benoemden
de passages die toen onderzocht werden als “gevaarlijk”, “erg verontrustend”,
“niet de taal van het evangelie”, “erg vreemd”, “een grote fout”. Zij zeiden
dat de tekst “stropoppen” opzet, die men moet bevechten en die in “directe
tegenspraak tot Johannes Paulus II en Familiaris Consortio en daaropvolgende
documenten” staan; dat de tekst “niet overeenkomt met wat de Kerk tot nog toe
gezegd heeft”, hij geeft blijk van de “valse barmhartigheid” van “vadertje
goedzak” die uitverkoop houdt en die het ontvangen van de communie maakt tot
een soort “eremedaille” die “men ontvangt ook al weet men, dat wat men doet,
tegen de leer van de Kerk is” en tenslotte dat het document “tracht te
verhullen wat in feite een verandering van de leer inhoudt…. waarbij men echter
bestrijdt dat de leer veranderd wordt”. Zoals Arroyo vaststelde, wordt ten
gevolge van de algemene teneur van het document “de uitzondering tot een een
moeilijke regel of tot totaal geen regel meer”, terwijl de Kerk, om fr. Murray
te citeren, “zich uitput in verontschuldigingen in plaats van het evangelie te
verkondigen”.
Fr. Murray krijgt het laatste woord.
Hij zegt, terwijl hij het natuurlijke recht van de gelovigen citeert om hun
bezorgdheid uit te drukken zoals het in het Wetboek van Canoniek Recht erkend
is:
“Mooie woorden zouden betekenen dat we onze mond zouden houden en niets
zeggen. Maar de evangelische vrijmoedigheid brengt ons ertoe te zeggen: Heilige
vader, ofwelbent u slecht geadviseerd ofwel hebt een gebrekkige opvatting in
deze zaak….
Ik wil geen kritiek leveren op de paus…
Maar één ding wil ik wel zeggen: als u publiekelijk iets doet wat in
tegenspraak is met wat uw voorganger gedaan heeft, dan moet u daar
verantwoording over afleggen en de garantie geven dat het evangelie gewaarborgd
wordt. En ik geloof dat het dat is waarnaar veel bisschoppen, kardinalen en priesters
verlangen.
In The Catholic Thing heeft
Rober Royal de mening van de gebruikelijke goedpraters verworpen dat Franciscus
de toelating van publiek bekende echtbrekers tot de heilige communie “in
bepaalde gevallen” niet zou hebben toegestaan (zoals we verderop zullen toelichten).
Want dat nu juist heeft hij wel gedaan zoals Franciscus trouwens zelf bij de
persconferentie in het vliegtuig bij zijn terugkeer uit Griekenland toege geven
heeft. Zie deel II (6). Royal klaagt over de onvermijdelijke gevolgen:
Amoris Laetitia hoopt een oplossing te bieden voor
de levenssituatie van veel mensen in de moderne wereld; veel waarschijnlijker
gooit de tekst nog meer olie op het laaiende vuur. Men heeft geen glazen bol
nodig om te voorspellen, dat, zo gauw hertrouwd gescheidenen onder bepaalde
omstandigheden te communie mogen gaan, dat ook spoedig, naar hun mening, zal
gelden voor allen. En waarom dan ook niet homoseksuele paren, die ook wel
aanspraak kunnen maken op verzachtende omstandigheden?
Aan de ene kant van een landsgrens wordt
dan het uitreiken van de communie aan hertrouwd gescheidenen een symbool van
een nieuwe uitstorting van de goddelijke genade en vergeving. Aan de andere
kant blijft het ontvangen van de communie door iemand in “irregulaire”
situaties ontrouw tegenover de woorden van Christus en mogelijk heiligschennis.
Dat staat ons wereldwijd te wachten: chaos en strijd en niet-katholiek gedrag.
Philip Lawler stelde in LifSite
News vast:
Amoris Laetitia - “De vreugde van de liefde” is geen
revolutionair document. Het is een subversief document… Jammer genoeg zal
het netto effect van de benadering van de paus een versnelling zijn van de nu
al machtige trend om de constante leer van de Kerk te verwerpen. En bijgevolg
een verdwijnend respect voor de zielzorg die hij eigenlijk wil versterken.”
Catholic
World Report,
uitgegeven door pater Joseph Fessio S.J., heeft een symposium van artikelen
rond de exhortatie gepubliceerd, die bijna allemaal in een zeker opzicht
uiterst kritisch uitvallen, met name wat hoofdstuk 8 betreft, dat ook in het
centrum van ons commentaar staat:
- De
medebroeder van pater Fessio, James V. Schall S.J., was het ermee eens dat het
document in zijn geheel een subversieve invloed heeft op de leer van de Kerk op
het gebied van de seksuele immoraliteit en de zware zonden in het algemeen:
“Als we echter alles bij elkaar nemen, dan lijkt het vaak alsof ons deze
benadering tot de conclusie leidt dat er nooit ‘zonde’ heeft bestaan. Voor
alles is er wel een verontschuldiging… Men neemt afstand van de houding van
berouw over zijn zonden en is in de plaats daarvan opgelucht over de
vaststelling dat men eigenlijk nooit echt heeft gezondigd.”
- Carl E.
Olson noemde Amoris Laetitia “diepgaand en warrig” en stelt
vast dat “Franciscus, naar het schijnt, een beetje een spelletje speelt met
zijn argumenten en bronnen”. (Niet slechts naar het schijnt en niet een beetje
maar echt en tamelijk ernstig zoals we nog zullen zien.)
- De
gerenommeerde canonist Edward Peters klaagde over “het meer dan af toe
gebruiken van plattitudes, van karikaturen van afwijkende standpunten en van
citaten van hemzelf” in Amoris Laetitia. Hij constateerde een
“ernstig misbruiken van de leer van het Concilie in Gaudium et Spes 51 (een
regelrecht bedrog dat we nog zullen bespreken) en hij verbaast zich over het
wonderlijke idee van Franciscus, dat er “beproefde trouw” en “christelijk
engagement” kan bestaan in “voortdurende overspelige relaties” die volgen
op een “publieke en definitieve scheiding van een vroegere echtgenoot”.
- Eduardo
Echeverria, professor voor filosofie en systematische theologie aan het Sacred
Heart grootseminarie in Detroit levert een reeks zwaarwegende kritiekpunten:
“Franciscus
lijkt bijna (niet helemaal maar bijna) niet in staat te accepteren dat iemand
voor het verwerpen van de waarheid over huwelijk en gezin zondig
verantwoordelijk is”….
“Bij alle
respect tegenover Franciscus denk ik dat hij impliciet een deur open zet naar
een “gradualiteit van de wet” en daarmee naar een “situatiemoraal”. (Dat nu
heeft hij gedaan zo-als ik hieronder nog zal aantonen)
Franciscus
bevordert “de verduistering van het licht” omdat hij de morele autoriteit van
deze normatieve zedelijke ordening devalueert als hij in deze samenhang van
“regels” spreekt. Hij wil een morele ruimte scheppen waarin iemand als zonder
schuld beschouwd kan worden; en hij gaat zelfs zo ver dat hij insinueert dat
degenen die deze normen onvoorwaardelijk willen toepassen (voor hem zijn het
hier “slechts regeltjes”) een koude “bureaucratische moraal” ten toon spreiden.
Deze
conclusie lijkt toch heel ver verwijderd te zijn van de Catechismus van de
Katholieke Kerk…..”
Moeten we
het kaf van het koren scheiden – opnieuw?
Ondanks
deze vernietigende (hoewel ingehouden) commentaren waren de boven genoemde
“mainstream”-commentatoren er enorm op uit de orthodoxe elementen te
benadrukken die men in de meanderende 256 pagina’s van deze warrige
breedsprakige tekst kan aantreffen. Dan hebben we daar een o.a. een duidelijke
veroordeling van abortus in par. 83. (Maar dat wordt in dezelfde alinea
verbonden met de foutieve bewering dat “de Kerk” – d.w.z. Franciscus – “de
doodstraf beslist verwerpt”). Waarom zou een gelovige echter moeite moeten doen
om de rechtgelovige delen uit “een pauselijk document” te filteren? Uit een
document, dat, zoals zelfs deze main-stream-commentatoren constateren, chaos en
strijd in de Kerk zal veroorzaken. Een document dat subversief is en de
algemene indruk geeft dat de doodzonden allemaal min of meer te
verontschuldigen zijn; dat gebruik maakt van misleidende citaten, van onzuivere
argumenten, van karikaturen van tegenovergestelde visies en dat de deur openzet
naar het grote kwaad van de situatiemoraal.
Als de
wereldberoemde chef-kok van een sterrenrestaurant een taart zou serveren
waarbij in het recept “een theelepel cyanide” zou zijn verwerkt, zouden wij
toch niet de andere gezonde ingrediënten prijzen vanwege de goede reputatie van
de kok. Wij zouden de taart weggooien en de kok laten opsluiten. Bij een zonder
enige twijfel subversief “Apostolisch Schrijven” hebben de gelovigen niet de
plicht het te ontleden op een aanvaardbare katholieke leer over huwelijk en
gezin. Hebben we al niet genoeg van deze onzin gehad? Het is niet de taak van
de gelovigen om de met fouten doorspekte leer van de paus na de publicatie met
“verdedigende commentaren” die het “positieve eruit hallen” en het negatieve
laten voor wat het is, te “zuiveren”. Het is de taak van de paus om de
gelovigen een leer te verkondigen die zuiver is en waarop zij zonder meer
kunnen vertrouwen – op alle pagina’s van het document.
Nu we
sinds drie jaar deze dingen beleven, weten we maar al te goed dat dit
pontificaat voortdurend de enge grenzen van de pauselijke onfeilbaarheid laat
zien, een charisma dat nu eenmaal ophoudt bij de grens van nieuwigheden; en
daar ziet Franciscus zich juist als stoutmoedige pionier. Er is geen
veelzeggender commentaar op dit document als de beginopmerking van pater Zuhlsdorf:
“We zijn nog juist ontsnapt aan een voltreffer, minstens aan het laden en
richten.” Niets kan de ramp van dit pontificaat beter aantonen dan de
onbedoelde erkenning dat Franciscus zich als een amok-schutter op een
universiteitscampus gedraagt, en dat we blij mogen zijn dat hij ons gemist,
respectievelijk een schampschot gegeven heeft. Man, dat scheelde echt niet
veel! Wat betreft de plaatsen in Amoris Laetitia, die, hoewel
langdradig, gedeelten van de traditionele leer over huwelijk en gezin onderstrepen:
die leer is al in talloze bronnen van het onfeilbaar leergezag in overvloed
aanwezig, met daaronder wonderschone, betekenisvolle encyclieken, die al van de
volle instemming van de trouwe katholieken verzekerd zijn. De ontrouwe
katholieken van hun kant zullen zich nauwelijks enige moeite getroosten de
encycliek te lezen maar zich tevreden stellen met het nieuws dat nu door heel
de wereld rondgebazuind wordt: dat namelijk Franciscus die hele
“echtbreuk”-zaak versoepeld heeft. En als dan aan het eind van de conflictueuze
“synodale reis” waarop Franciscus zo aandrong en die hij van het begin tot het
einde ensceneerde, de traditionele katholieken zouden moeten juichen, dan is
dat alleen omdat hij niet gedaan heeft waartoe hij hoe dan ook de macht niet heeft,
namelijk de leer veranderen – waartoe diende dan die hele “Synode over het
gezin” überhaupt?
Het
antwoord op deze vraag is voor iedereen die in het volle bezit van zijn
verstand is, overduidelijk. De Synode was alleen maar de bestelbus voor Amoris
Laetitia waarin Franciscus, zoals ik hieronder zal aantonen, eindelijk
het doel bereikt waar hij vanaf het begin naartoe gewerkt heeft: de toelating
“bepaalde” (uiteindelijk alle) gescheiden en “hertrouwde” katholieken, naast
andere habituele zondaars op het punt van seksualiteit, tot de biecht en de
heilige communie zonder voorafgaand berouw en verandering van leven. De
eigenlijk leer van de onontbindbaarheid van het huwelijk blijft onaangetast –
zij wordt zelfs alinea voor alinea met bloemrijke lofprijzing omgeven – terwijl
het plan van Franciscus die onontbindbaarheid in de praktijk te negeren
uiteindelijk bevestigd wordt. Amoris Laetitia verbreedt
daarmee de opening die al gecreëerd was in de beruchte paragrafen 84-86 van het
slotrapport van de Synode van 2015.
Maar het
wordt nog erger. De meest pessimistische prognoses worden overtroffen wanneer
Franciscus nog verder gaat dan de schijn-Synode en verkondigt wat de facto, als
het mogelijk zou zijn, zou uitlopen op een kerkelijke “amnestie” voor ernstig
immoreel gedrag op seksueel terrein. Dit resultaat wordt bereikt doordat het
document de moraalleer van de Kerk reduceert tot algemene gedragsregels, het
huwelijk tot een “ideaal”, en zelfs het natuurrecht tot een “objectief ideaal.
Gedrag dat daarvan afwijkt kan op basis van “verzachtende omstandigheden” als
vergeeflijk worden beschouwd. In dit geval hebben met situatie-ethiek te maken,
zoals prof. Echeverria opmerkt.
Zoals dit
artikel zal aantonen, is deze rampzalige doorbraak van de neomodernistische
rebellie te vinden in hoofdstuk 8, waarvan de bizarre titel reeds veelzeggend
is: “De gebrokenheid begeleiden, onderscheiden en integreren”.
Als
Franciscus zijn zin krijgt, zal de Kerk nu onrouwmoedige, habituele, publieke
bedrijvers van doodzonde in het kerkelijke leven integreren; hoewel de Kerk,
omwille van hun eigen heil, steeds geleerd heeft, dat ze geen levende leden van
de Kerk zijn, zolang ze geen berouw hebben, de absolutie hebben ontvangen en
tot een leven in de heiligmakende genade zijn hersteld. Dit “integratie”-plan
van de paus omvat (maar zeker niet alleen) hen die in overspelige tweede
“huwelijken” leven of eenvoudig met iemand samenleven zonder de bedoeling hun
immorele situatie te beëindigen. Dit gebeurt onder het voorwendsel dat deze
mensen eenvoudigweg zo hulpeloos zijn in hun zonden, dat ze daarom niet als
schuldig beschouwd kunnen worden, resp. dat men niet van hen mag verwachten dat
ze hun leven meteen veranderen en dat de “barmhartigheid” vraagt dat de Kerk
aan hun “gebrokenheid” onderdak verleent, totdat zij ooit in de toekomst
geestelijk “groeien”. Maar waar blijft hier Gods genade? In de gebruikelijke
postconciliaire dubbelzinnigheid van de modernisten spreekt zich Amoris
Laetitia schaamteloos tegen door te stellen: “Huwelijk en gezin ontvangen
van Christus door zijn Kerk de noodzakelijke genade om van Gods liefde te
getuigen en een gemeenschappelijk leven te leiden” (§ 63).
Ging het
hier maar om een grap. Maar Franciscus is doodserieus. Vanzelfsprekend is er
voor wat ik hier zeg, bewijs nodig. Dit zal heel gedetailleerd en daarom ook
nogal lang zijn. Maar een dergelijke ernstige zaak moet volledig en ter zake
uiteengezet worden en vraagt een grondige analyse, geen algemene
karakterisering van het document.
DEEL I
HOOFDSTUK
1-7
VOORTEKENS
VAN DE ONDERMIJNING
Hoewel het
focus van dit commentaar ligt op hoofdstuk 8 van Amoris Laetitia, bevatten de
voorafgaande hoofdstukken al talloze voortekenen van de daarop volgende
ondermijning. Deze retorische aperitiefjes voor het hoofdgerecht neigen ertoe
de traditionele leer van de Kerk rond huwelijk en gezin te ondermijnen,
resp. te kleineren. Hetzelfde gebeurt met de gevaren die de huwelijk en gezin
in onze tijd bedreigen en die door een hele reeks pausen vóór het Tweede
Vaticaans Concilie uiteengezet zijn (er zijn citaatverwijzingen naar Pius XI en
Pius XII, van hun compromisloos “rigorisme” is niets in de tekst terecht
gekomen).
1. De bom
ontploft in paragraaf 3
Vanaf het
begin toont Amoris Laetitia een verbluffend Leitmotiv van morele relativering
al naargelang de plaatselijke resp. de persoonlijke omstandigheden. Franciscus
citeert een van zijn eigen merkwaardige uitlatingen en verkondigt:
Terwijl ik
eraan herinner dat de tijd meer waard is dan de ruimte, wil ik er opnieuw op
wijzen dat niet alle leerstellige, morele of pastorale discussies door een
ingrijpen van het leergezag beslecht moeten worden. Vanzelfsprekend is er in de
Kerk een eenheid van leer en praktijk noodzakelijk; maar dat verhindert niet
dat verschillende interpretaties van sommige aspecten van de leer of sommige
conclusies die daaruit getrokken worden, verder blijven bestaan. Dat zal zo
lang gebeuren tot de Geest ons binnenleidt in de volledige waarheid (vgl. Joh.
16, 13), dat wil zeggen tot Hij ons volledig binnenleidt in het mysterie van
Christus en wij alles met zijn blik kunnen zien. Bovendien kunnen in ieder land
of in iedere regio meer geïncultureerde oplossingen gezocht worden die rekening
houden met de plaatselijke tradities en behoeften. Want de culturen [zijn] zeer
verschillend van elkaar en ieder algemeen principe [….] moet worden
geïncultureerd, als het nageleefd en toegepast moet worden.
De
gevolgen zijn overduidelijk en desastreus. Deze passage is duidelijk bedoeld om
iedere regio en volk de gelegenheid te geven hun eigen cultuurgebonden
“interpretatie” van de universele eucharistische discipline van de Kerk vast te
stellen, rekening houdend met “hertrouwd” gescheidenen en andere habituele
publieke bedrijvers van doodzonde, ja zelfs de eigen interpretatie van andere
“algemene principes” vast te stellen met daaronder “sommige aspecten” van de
kerkelijke leer. Zoals reeds tijdens de “synodale reis” beroept Franciscus zich
op de “Geest” als een blijvende bron van “openbaring”, die “ons de volledige
waarheid binnenleidt”- die tot nu toe verborgen was – tot de Geest ons
tenslotte binnen voert in het mysterie van Christus en wij alles met zijn blik
kunnen zien”. In één woord: “de God van de verrassingen”, die Franciscus al aan
het einde van de Synode in 2014 bij de wereld introduceerde. Hier toont zich
een bedenkelijke gnostische opvatting van discipline en leer.
Tijdens de
bovengenoemde bespreking op EWTN stelde Robert Royal vast dat paragraaf 3 in de
praktijk tot de absurde situatie leidt, dat men in zijn auto stappen kan en
naar Polen kan rijden en dat het daar als heiligschennis en breuk met de
traditie gezien wordt, als een klap in het gezicht van de Heer, als je als
hertrouwd gescheidene de heilige communie ontvangt. Rijdt men dan naar
Duitsland, dan heb je ineens te maken met de nieuwe uitstorting van de
barmhartigheid en met openheid voor de dialoog.
2. Een
bord ondermijnende voorgerechten
Na deze
onheilspellende ouverture serveert Amoris Laetitia talloze verwijzingen naar de
naderende ondermijning midden tussen vrome lofzangen op “Gods plan” voor het
huwelijk. We bevelen hier met nadruk de uitstekende analyse aan van Chris
Jackson waarbij hij de tendentieuze passages behandelt waarbij hij het volgende
vaststelt:
* Lof voor de
zogenaamde “gelijkmatige(re) verdeling van lasten, verantwoordelijkheden en
taken” in het “moderne” gezin in tegenstelling tot “vormen en modellen uit het
verleden” (32);
* een
belachelijk zwakke bedenking dat de Kerk “niet mag nalaten zich ten gunste van
het huwelijk uit te spreken” omdat zij anders “de wereld waarden zou onthouden
die wij kunnen en moeten aanbieden” (35);
* de bewering
“dat het geen zin heeft de hedendaagse slechte ontwikkelingen te hekelen alsof
dit de zaken zou veranderen” – terwijl Franciscus nooit nalaat de “slechte
hedendaagse ontwikkelingen” die hij belangrijk acht te hekelen en dat zijn dan
toevallig altijd politiek correcte doelen (35);
* de valse
beschuldiging dat de leer van de Kerk over het huwelijk overschaduwd werd door
een bijna exclusieve nadruk op de plicht tot voortplanting” in tegenstelling
tot het zogenaamde “eenmakende” aspect, terwijl juist het tegendeel het geval
is (36);
* de valse
beschuldiging dat de Kerk een “overdreven ideaalbeeld” en een “al te abstract
theologisch ideaal van het huwelijk” zou hebben laten zien (36);
* de valse
beschuldigingen dat de Kerk lang “de nadruk heeft gelegd op leerstellige,
bioëthische en morele uitgangspunten”, “zonder de aansporing zich voor de
genade te openen” en dat de Kerk ten onrechte heeft nagelaten “ruimte te laten
aan het geweten van de gelovigen” (37) – dit is duidelijk voorwerk voor
hoofdstuk 8.
* de verklaring
dat het “legitiem en juist is oude vormen van het traditionele gezin die door
autoritarisme en zelfs geweld gekenmerkt zijn, te verwerpen, laat
opvallenderwijs na om nader te verklaren wat precies met “oudere vormen van het
traditionele gezin” bedoeld wordt (53);
* een tamelijk
geraffineerde als vanzelfsprekendheid gebrachte vermelding van
“partner-schappen tussen personen van hetzelfde geslacht” als onderdeel van het
“grote palet van gezinssi-tuaties, die een zeker houvast kunnen bieden”, ook al
“kunnen zij niet zomaar met het huwelijk gelijk gesteld worden”(52) – op deze
manier wordt de leer van de Kerk over de morele plicht de legalisering van
iedere vorm van dit soort “partnerschappen” te bestrijden en zich tegen de
invoe-ring ervan te verzetten, stiekem over boord gezet;
* de subtiele
degradering van de “onontbindbare vereniging van één man en één vrouw” tot
alleen maar een “gezinssituatie” die “een volkomen maatschappelijk functie
vervult als een stabiele verbintenis” – dat betekent dat “partnerschappen
tussen personen van gelijk geslacht” een mindere rol kunnen spelen, wat in
volledige overeenstemming is met de weigering van Franciscus zich hoe dan ook
te verzetten tegen de legalisering van dergelijke verbintenissen in Ierland, de
Verenigde Staten en zelfs in Italië (52);
* “de
emancipatie van de vrouw” wordt geprezen en iedere samenhang met actuele
problemen wordt genegeerd, terwijl zij die er anders over denken eenvoudigweg
van “mannelijk chauvinisme” beschuldigd worden (54);
* het
onbegrijpelijke advies – van niemand minder dan de paus van Rome -, “de raad
aan te nemen van bepaalde Oosterse meesters die erop aan dringen het bewustzijn
te verruimen om niet in zeer beperkte ervaring gevangen te blijven zitten
die ons oogkleppen opzet”, want “het gaat er alleen om de vrijheid te bezitten
te accepteren dat het plezier verschillende uitdrukkingsvormen heeft op de
diverse momenten van het leven”… (149);
* de crue
afwijzing van de vermaning in de Heilige Schrift: “U, vrouwen, weest onderdanig
aan uw mannen” (Ef. 5, 22). In plaats daarvan moet dan een andere vermaning van
Paulus komen: “Weest elkaar onderdanig” (Ef. 5, 21) maar dat heeft totaal niets
van doen met de gezagsverhoudingen in het gezin (156);
* de bewering
dat het katholieke priesters zou ontbreken aan pastorale kennis van
gezinsproblemen en dat zij zouden moeten leren van “de ervaring van de lange
oosterse traditie van de gehuwde priesters” – is een bedekte verwijzing naar
wat waarschijnlijk het doel van de volgende “synodale reis” zal zijn: het begin
van de afschaffing van het priestercelibaat (202).
Kortom wanneer
we aankomen bij hoofdstuk 8 waarin praktisch de meeste schade wordt aangericht,
is de lezer al op de “de grote openbaring” voorbereid.
DEEL II
EEN ANALYSE VAN
DE ONDERMIJNING
Terecht noemt
Philip Lawler Amoris Laetitia een “ondermijnend” document dat
zeer waarschijnlijk verhaasting betekent van de toch al sterke trend de
constante leer van de Kerk af te schaffen. Als men hoofdstuk 8 leest met de
paragrafen 291-312, begrijpt men dat deze pagina’s die “een begeleiden,
onderscheiden en integreren van de gebrokenheid” van de kant van de Kerk
uitdrukkelijk voorstaan, voor ondermijnende doelen niet slimmer hadden kunnen
worden geschreven.
1. “Morele
oecumene” en waardering voor “irreguliere” seksuele verbintenissen; het
christelijk huwelijk nog slechts een ideaal (291-294)
Amoris Laetitia probeert het absurde idee van een
“morele oecumene” dat voor het eerst bij de Synode van 2015 gelanceerd werd met
de mantel van het leergezag te bekleden. Volgens deze weerzinwekkende
nieuwigheid moet de Kerk nu de “constructieve elementen” erkennen in relaties
die ze altijd als doodzonde veroordeeld heeft, waaronder een tweede “huwelijk”,
ongehuwd samenwonen, zolang ze maar voldoen aan de criteria van een nieuwe controlelijst
van “constructieve kenmerken”, die ongeoorloofde seksuele verhoudingen een
zekere adel moeten verlenen: “stabiliteit”, “diepe genegenheid”,
“verantwoordelijkheid tegenover de kinderen” en “de eigenschap om beproevingen
te doorstaan” (293).
Zoals de
oecumene onophoudelijk hamert op de “goede elementen” in de valse, met
ketterijen en bijgeloof overladen religies en daarbij de aanhangers ervan
rustig in hun dwaling laten, wordt nu in de pas uitgevonden “morele oecumene”
van de Synode van Franciscus onophoudelijk gehamerd op de goede elementen in de
valse relaties, waaronder echtbreuk en ontucht en worden degenen die zich
daarmee bezig houden rustig in hun zonden gelaten. In 2016, na de Synode, wordt
plotseling het idee van een leven in zonde afgeschaft, net zoals het idee, dat
men zich buiten de ene ware Kerk kan bevinden na Vaticanum II plotseling
afgeschaft werd.
Bijgevolg en
ook in overeenstemming met de oecumene stelt ons Amoris Laetitia nu in kennis
van het feit, dat “het christelijk huwelijk, een afstraling van de eenheid
tussen Christus en zijn Kerk, volledig gerealiseerd wordt in de vereniging van
één man en één vrouw, die zich in exclusieve liefde en vrije trouw aan elkaar
schenken, die bij elkaar horen tot de dood, zich open stellen voor het
doorgeven van leven en geheiligd worden door het sacrament…”(292).
De lezer kan
gemakkelijk raden wat gaat volgen: “Sommige verbintenisvormen zijn radicaal in
tegenspraak met dit ideaal, terwijl anderen het minstens deels en op analoge
wijze realiseren.” Zo wordt dus het christelijk huwelijk “de volledige
realisering” van het huwelijk, terwijl van ongeoorloofde seksuele
verbintenissen in alle ernst beweerd wordt, dat ze dit “ideaal” minstens
“deels” realiseren. Op soortgelijke wijze wordt de katholieke Kerk heel
“oecumenisch” gepresenteerd als slechts degene die in het bezit is van de
“volle waarheid”, terwijl andere godsdiensten die in meer of minder
aanvaardbare mate bezitten. Zo zit iedereen veilig en goed waar hij is, hoewel
het beter zou zijn als hij de “volle waarheid” zou bezitten. De effecten van
deze manier van voorstellen op de bekeringen tot het katholieke geloof zijn
overduidelijk; de effecten op de bekering tot het christelijk huwelijk zullen
dezelfde zijn.
Het volgende
subversieve element (waarbij de Synode van 2015 wordt geciteerd) is een morele
rechtvaardiging van het burgerlijk huwelijk en zelfs van het ongehuwd
samenwonen als alternatief voor het “ideaal” van het christelijk huwelijk: “de
keuze voor een burgerlijk huwelijk of in veel gevallen voor het ongehuwd
samenwonen, heeft dikwijls zijn oorzaak niet in vooroordelen of weerstand tegen
de sacramentele verbintenis maar in culturele of toevallige omstandigheden….
vooral omdat het huwelijk op maatschappelijke gronden als luxe beschouwd wordt
zodat de materiële nood de mensen tot zulke de facto verbintenissen” (294).
Men kan alleen
maar lachen over de bewering van de Synode dat materiële nood een eenvoudige
katholieke huwelijksplechtigheid onmogelijk zou maken of dat het “hokken”
minder duur is dan het samenleven onder één dak in het heilige huwelijk. Dat
herinnert ons aan “Over de geest van de wetten” van
Montesquieu dat erop gericht was het christelijk huwelijk te ondergraven en
voor de echtscheiding te pleiten. Dat gebeurde door verschillende “culturele
alternatieven” voor de goddelijke instellingvan het huwelijk als een rij droge
antropologische feiten op te sommen (294).
Volgens
Franciscus moeten “feitelijke verbintenissen” nu als mogelijkheden voor een weg
naar de volheid van het huwelijk en het gezin in het licht van het evangelie
(294). Aldus beweert men nu dat mensen die in zonde leven, “deel hebben” aan de
werkelijkheid van het huwelijk – een uitspraak die even onzinnig als de
bewering dat ketters, die zelfs het bestaan van de katholieke Kerk afwijzen en
alle mogelijke vormen van zwaar zondige seksuele immoraliteit praktiseren, zich
toch nog in “gedeeltelijke gemeenschap” met haar zouden bevinden.
Datgene wat
Romano Amerio als “verlies van het wezenlijke” in het postconciliaire denken
getypeerd heeft – een tendens om precieze onderscheidingen te vermijden tussen
goed en kwaad, waar en vals, geoorloofd en ongeoorloofd, dikwijls zelfs het
onderscheid op zich - richt zich nu op het christelijk huwelijk en zowaar
op deze zedelijke wet zelf. De reducering van het huwelijk tot een “ideaal”
ondermijnt op radicale wijze het respect voor de goddelijke instellingen, die
Franciscus zogenaamd voorgeeft te verdedigen. En zo wordt uit de enige wettige
verbintenis tussen man en vrouw nog slechts het eindpunt van een scala van
verbintenismogelijkheden, die allemaal als meer of minder goed te beschouwen
zijn. Doodzondige seksuele verbintenissen worden niet meer gezien als gevaar
voor het eeuwig zielenheil, maar slechts als treden van “graduele” morele
ontwikkeling.
Dit “verlies
van het wezenlijke” is praktisch een thema in Amoris Laetitia. In
lijn daarmee heeft kardinaal Schönborn – beroemd en berucht voor zijn openheid
voor homoseksualiteit en echtscheiding – bij de wereldpresentatie van dit
document gejuicht: “Mijn grote vreugde over dit document is, dat het consequent
de kunstmatige, oppervlakkige en duidelijk scheiding tussen “regulier” en
“irregulier” overwint…..” – dat wil zeggen tussen moreel goede en moreel
slechte echtelijke verbintenissen.
2. “Het
integreren van de breekbaarheid” van hen die in immorele seksuele
verbintenissen leven; de objectieve levenswijze en het daaruit voortkomende
schandaal, alsmede de profanisering van de eucharistie worden genegeerd
(295-299)
Zoals ik met
betrekking tot het slotrapport van de synode van 2015 al heb vastgesteld, is
het ononderbroken verbod van de Kerk voor publieke echtbrekers die in een
zogenaamd “tweede huwelijk” leven, om de heilige communie te ontvangen,
niet zomaar een voorschrift dat veranderd kan worden. Eerder is deze
discipline, vermeld in canon 915 “afgeleid van de goddelijke Wet en
overschrijdt daarom het domein van het positieve kerkelijke recht…., zoals de
Pauselijke Raad voor de Wetsteksten in 2000 uiteengezet heeft. Dit verwerpt
heel duidelijk het doel waarheen Franciscus de laatste drie jaar heeft gewerkt.
Het gaat
daarbij niet om de subjectieve schuld van “hertrouwd” gescheidenen in
afzonderlijke gevallen, hoe ongeloofwaardig de bewering ook mag zijn dat zij
zich van hun zondige situatie helemaal niet bewust zouden zijn. Het eigenlijke
punt is het volgende zoals de Pauselijke Raad formuleert:
"Inderdaad
is het een objectieve schade voor de kerkelijke gemeenschap als iemand die
objectief als onwaardig bekend staat, het Lichaam des Heren ontvangt; het is
een gedrag dat de rechten van de Kerk en van alle gelovigen schendt, het
recht namelijk om consequent volgens de eisen van die gemeenschap te leven. In
het concrete geval van de toelating hertrouwd gescheiden gelovigen tot de
heilige communie gaat het om de ergernis – begrepen als een handeling die
andere mensen tot het slechte aanzet – die betrekking heeft tegelijk op het
sacrament van de Eucharistie als ook op de onontbindbaarheid van het huwelijk.
Een dergelijke
ergernis is er ook dan wanneer een dergelijk gedrag geen verwondering meer
oproept; ja, juist tegenover de vervorming van de gewetens wordt een geduldig
en tegelijk beslist handelen van de zielzorger des te meer noodzakelijk, met
het oog op bescherming van de heiligheid van de sacramenten, de verdediging van
de christelijke moraal en het juiste onderricht van de gelovigen."
Zo wil Amoris
Laetitia een discipline afschaffen die niet afgeschaft kan worden
zonder de goddelijke wet te schenden. Het document gaat daarbij in twee stappen
te werk. Eerst volgt een algemen “integratie” volgens de “pastorale
onderscheiding van de respectievelijke pastor. Tenslotte volgt, passend bij
deze onderscheiding de toelating tot de sacramenten “in bepaalde gevallen”.
Allereerst de
“integratie”. Hier gaat Franciscus meteen los om naar eigen goeddunken
vrij met zijn argumenten en bronnen om te gaan, zoals Carl Olsen het noemde.
Zoals reeds de Synode van 2015 haalt Franciscus valselijk Johannes Paulus II
aan als argument voor een zogenaamde “wet van de gradaliteit” ten aanzien van
het onderhouden van “de objectieve eisen van de wet” (295). Johannes Paulus II
sprak in Familiaris Consortio in werkelijkheid echter over een
spirituele ontwikkeling en hij verwierp elk idee van “graduele” aanvaarding van
de moraalleer waaraan immers alle mensen gehouden zijn:
Daarom mag de
zogenaamde "wet van de geleidelijkheid" of de geleidelijke
vooruitgang niet vereenzelvigd worden met de "geleidelijkheid van de
wet", alsof er verschillende graden en verschillende vormen van geboden
zouden zijn in de goddelijke wet voor onderscheiden mensen en situaties. (Familiaris
Consortio 34).
Zoals we nog
zullen zien stelt Franciscus het juist voor alsof er “verschillende graden en
verschillende vormen van geboden zijn in de goddelijk wet voor onderscheiden
mensen en situaties”. Hij slaagt erin een verwijt te ontgaan doordat hij
beweert dat de zedenwet weliswaar voor allen geldt, maar dat de plicht te
handelen volgens de wet kan variëren afhankelijk van de concrete
omstandigheden, wat eenvoudigweg een versluierde “gradualiteit van de wet” of
ook wel situatie-ethiek is.
Dan de
“onderscheiding van ‘irreguliere situaties’”. Hier begint Franciscus
revolutionaire bliksemschichten te gooien, terwijl hij de Synode citeert, die
hij zelf met progressieve figuren volgestopt heeft om er zeker van te zijn, dat
daarbij een woordenvloed zal klinken waarop hij nu zijn uitspraken steunt.
"Het is de
weg van de Kerk niemand te veroordelen…. Het is noodzakelijk ‘oordelen te
vermijden die geen rekening houden met de complexiteit van de verschillende
situaties’, ‘het is onontbeerlijk te letten op de manier waarop de mensen leven
en op grond van hun situatie lijden…."(296)
"Het gaat
erom iedereen te integreren: men moet ieder individu helpen zijn eigen weg te
vinden om aan de kerkelijke gemeenschap deel te nemen opdat hij zich voelt als
ontvanger van een “onverdiende, onvoorwaardelijke barmhartigheid zonder
tegenprestatie. Niemand mag voor altijd veroordeeld worden want dat is niet de
logica van het evangelie! Ik spreek hier niet alleen over gescheidenen die een
nieuwe verbintenis zijn aangegaan maar over allen in welke situatie ze ook
zijn" (297).
Dat wil zeggen,
mensen die in een objectieve situatie van doodzonde leven, hoeven geen berouw
te hebben en hoeven hun leven niet te veranderen, omdat “niemand voor eeuwig
veroordeeld kan worden”. Naar het schijnt, denkt Franciscus aan een soort
verjaringstermijn voor de doodzonde na afloop waarvan er geen enkele hindernis
meer bestaat om aan het kerkelijk leven deel te nemen. Nee, de “gebrokenheid”
van eenieder moet vroeg of laat “geïntegreerd” worden! Vooral de “hertrouwd”
gescheidenen.
Vervolgens doet
Franciscus voorstellen voor criteria voor de procedure om de kwaliteit te
beoordelen van publieke overspelige relaties:
"De
gescheidenen in een nieuwe verbintenis bijvoorbeeld kunnen zich in heel
verschillende situaties bevinden, die niet gecatalogiseerd of in al te starre
classificaties gevangen mogen worden zonder ruimte te geven aan geschikte
persoonlijke en pastorale onderscheiding. Er is het geval van een tweede, in de
loop van de tijd geconsolideerde verbintenis met nieuwe kinderen, met beproefde
trouw, grootmoedige overgave, christelijk engagement, met het bewustzijn van de
irregulariteit van de eigen situatie en de grote moeilijkheid om die terug te
draaien zonder in geweten te voelen dat men een nieuwe schuld op zich
laadt." (298)
Het is haast
niet geloven maar we hebben een paus die in alle ernst voorstelt dat sommige
publieke echtbrekers een eerste-klas-behandeling genieten, terwijl anderen in
de derde klas verblijven, tenminste voor een deel van hun “reis” in de richting
van de “integratie”. Dat een paus in een pauselijk document kan verkondigen dat
allesoortige publieke echtbrekers “trouw” en christelijk engagement kunnen
laten zien, werpt de vraag op of Franciscus niet van mening is dat het voor de
katholieke Kerk na vijftig jaar van “oecumenische dialoog” nu tijd is de
Anglicaanse Kerk na te volgen in de erkenning van de baanbrekende poging
richting “katholieke scheiding” door Hendrik VIII. Zijn coup met de
“hervorming” van de huwelijksnietigheid gaat zeker die kant uit.
Bij zijn
volgende goocheltruc met bewijzen uit bronnen citeert Franciscus opnieuw Familiaris
Consortio (84) van Johannes Paulus II, deze keer voor de bewering: “De
Kerk heeft weet van situaties waarin beide partners op serieuze gronden – bijv.
vanwege de opvoeding van de kinderen – de verplichting uit elkaar te gaan niet
kunnen nakomen” (298). Er staan geen haakjes om aan te geven dat er woorden
weggelaten zijn waaraan Franciscus blijkbaar voorbij wou gaan. De volledige zin
luidt: “Dat betekent concreet, dat, als beide partners op serieuze gronden –
bijv. vanwege de opvoeding van de kinderen – de verplichting uit elkaar te gaan
niet kunnen nakomen, zij zich verplichten volledig in onthouding te leven, dat
betekent dat ze van handelingen afzien die aan echtelieden voorbehouden zijn”.
Wat heeft
Franciscus te zeggen over de leer van Johannes Paulus II, die ook de vaste leer
van de katholieke Kerk is, namelijk dat gescheiden en burgerlijk hertrouwde
paren die vanwege de kinderen niet uit elkaar kunnen gaan, in volledige
onthouding moeten leven en af moeten zien van alle overspelige seksuele
contacten? Men kan het bijna niet geloven maar het staat er, begraven in een
voetnoot die verwijst naar het misleidend verkorte citaat.
"Velen die
de door de Kerk geboden mogelijkheid (!) om “als broer en zus” samen te leven,
kennen en aanvaarden, benadrukken dat in deze situaties waarin enkele
uitdrukkingsvormen van de intimiteit ontbreken “niet zelden de trouw gevaar
loopt en dat het welzijn van de kinderen eronder lijdt.” (Vaticanum II, Past.
Const. Gaudium et Spes over de Kerk in de wereld van vandaag, 51)
Men dient er
vooral op te letten hoe de voetnoot bovendien de leer van Johannes Paulus II
foutief weergeeft doordat zij diens bevestiging van een positieve morele plicht
reduceert tot een loutere “mogelijkheid” die de Kerk “biedt”. Wat kan men van
de gelovigen anders verwachten dan een angstig afgrijzen, als een paus beweert
dat mensen die in echtbreuk leven behoefte hebben aan “intimiteit” om hun
“echtbreukpartners” trouw te kunnen blijven en dat die intimiteit nodig is voor
het welzijn van de kinderen.
Erger nog –
zoals Sandro Magister vlijmscherp vaststelt – Franciscus heeft die gelovige
katholieken “een klap in het gezicht” gegeven die zich gehouden hebben aan de
constante leer van Johannes Paulus II door een kuis leven in een burgerlijk
“tweede huwelijk” waarin vanwege de kinderen een uiteengaan onmogelijk is. “Hen
wordt inderdaad gezegd dat zij daardoor hun nieuw gezin kunnen schaden; dat,
als sommige uitdrukkingsvormen van de intimiteit ontbreken, niet zelden de
trouw in gevaar komt en dat het welzijn van de kinderen eronder lijden [kan].
De implicatie daarvan is dat de anderen [de hertrouwd gescheidenen] liever een
volledig huwelijksleven zouden leiden, zelfs in een tweede burgerlijk huwelijk,
en nu zelfs wellicht de communie ontvangen.”
Alsof dit nog
niet genoeg belediging was, bevat dezelfde strategische voetnoot nog een
verdere foutieve weergave van bronmateriaal. Het citaat uit Gaudium
et Spes, nr. 51 heeft in werkelijkheid betrekking op de situatie van
geldig gehuwde personen waarbij een van de twee echtelieden echtelijke
betrekkingen vermijdt uit ongeordende angst kinderen te krijgen. Bovendien is
het citaat gebrekkig. Want de tekst op de website van het Vaticaan luidt: “Waar
nu de intimiteit van het huwelijksleven wordt stil gelegd, kan de
huwelijkstrouw niet zelden gevaar lopen en het welzijn van de kinderen schade
lijden; want dan dreigt er gevaar voor de opvoeding van de kinderen en voor een
moedig aanvaarden van meer kinderen.” Merkwaardigerwijs of misschien ook
helemaal niet zo merkwaardig ontbreekt het zinsdeel over “een moedig aanvaarden
van meer kinderen” in het citaat van Franciscus.
Vervolgens
richt Franciscus zich op zijn eigenlijke doel, namelijk om de “breekbaarheid te
integreren” – de heilige communie voor “hertrouwd” gescheidenen – en
“bevestigt” wat zijn gemanipuleerde synode verklaard heeft:
"Gedoopten,
die gescheiden zijn en opnieuw burgerlijk getrouwd, moeten meer in de
gemeenschap geïntegreerd worden op de verschillende manieren die mogelijk zijn,
waarbij ieder schandaal moet worden vermeden… Hun deelname kan in verschillende
kerkelijke dienstwerken tot uitdrukking komen. We moeten daarbij onderscheiden
welke vormen van uitsluiting op liturgisch, pastoraal, educatief en
institutioneel gebied die nu worden gepraktiseerd, overwonnen kunnen
worden." (299)
Daarmee moeten
nu alle beperkingen bij het uitoefenen van kerkelijke functies door publieke
echtbrekers, van peetouder via buitengewoon bedienaar van de eucharistie tot
godsdienstleraar als onrechtvaardige vormen van uitsluiting worden herzien. Als
resultaat wil Franciscus dat al deze restricties langzamerhand worden
afgeschaft zoals hij ruim een jaar geleden al vroeg:
"Zij zijn
niet geëxcommuniceerd, zeker. Maar zij mogen geen peetouders zijn, zij mogen in
de Mis geen lezingen verrichten, zij mogen de communie niet uitdelen, zij mogen
geen catechismusles geven, zij mogen zeven dingen niet doen. Ik heb de lijst
hier. Stop! Als die bij elkaar optel, dan lijken zij wel degelijk
geëxcommuniceerd!"
Deze
“integratie” van echtbrekers ( en andere samenwonenden waarvan toevallig
Franciscus” gescheiden en “hertrouwde” zus en de samenlevende neef zullen
profiteren, moet door het “gesprek met de priester in het forum internum” tot
stand komen waardoor “onderscheiding” “de nederigheid, de discretie en de
liefde voor Kerk” van de publieke zondaar wordt beoordeeld voordat de
uitzonderingen worden verleend. Deze uitzonderingen worden niet “snel”
toegestaan maar uiteindelijk worden ze toch toegestaan. (300)
Zinspelend op
wat in paragraaf 305 volgt, verbindt paragraaf 300 en haar voetnoot de
“integratie” vooral met de sacramenten. Na de allusie op de “veel verschillen
in concrete situaties” van “hertrouwd” gescheidenen en andere mensen die in
“irreguliere” verbintenissen leven, - als was het woord “concreet” hier van
enig belang – citeert Franciscus de Synode van 2015, gaat zelfs nog verder en
eist een “pastorale onderscheiding van ieder afzonderlijk specifiek geval. En
omdat de mate van verantwoordelijkheid […} niet in alle gevallen dezelfde
[is]”, moet deze onderscheiding erkennen dat de “gevolgen of effecten van
een nórm niet noodzakelijk altijd dezelfde moeten zijn.”
De cursieve
tekst stamt direct van Franciscus en betekent uiteindelijke een thematische
reductie van de morele wetten tot “regeltjes”. De voetnoot die slechts zijn
eigen ideeën over Evangelii Gaudium citeert, bereidt zonder twijfel de weg voor
het uitreiken van de heilige communie aan publieke echtbrekers, die volgens de
nieuwe “onderscheiding” als subjectief onschuldig beschouwd worden: 336. Dit
geldt ook voor de discipline van de sacramenten aangezien de onderscheiding tot
de conclusie kan komen dat er in een speciaal geval geen zware schuld aanwezig
is. In deze gevallen geldt wat in een ander document te vinden is: vgl.
Apostolisch Schrijven Evangelii Gaudium (24 november 2013), 44.47: AAS 105
(2013), blz. 1038-1040.
Bij dit alles
negeert de nieuwe “pastorale onderscheiding” van Franciscus de objectieve
levenswijze ten gunste van een programmatisch toegeeflijke aanname dat mensen
die een voortdurende toestand van publieke echtbreuk leven, niet schuldig zijn
op grond van duizenden redenen die gevonden worden in hun ”concrete” situatie.
Volgens deze opvatting kan men onmogelijk nog het standpunt verdedigen dat zich
ook maar iemand “subjectief” in staat van doodzonde zou bevinden, die zijn
deelname op welk gebied van het kerkelijk leven ook zou verhinderen ongeacht
zijn objectief gedrag. Dit idee uit zich dan in de duidelijke opening naar de
biecht en de heilige communie in paragraaf 305.
3. De morele
wet gereduceerd tot “algemene regels”; St. Thomas misbruikt (301-302)
In de zonder
meer al schandelijke paragraaf 301 wordt de boodschap van Franciscus nog
revolutionairder: “Daarom is het niet meer mogelijk te beweren, dat allen die
in een of andere irreguliere situatie leven, zich in toestand van doodzonde
bevinden en de heiligmakende genade verloren hebben. Dit ipse dixit omvat
samenwonenden, “hertrouwd” gescheidenen en vermoedelijk zelfs partners in
gelijkgeslachtelijke verbintenissen, die Franciscus reeds als voorbeeld voor de
“grote diversiteit van gezinssituaties aangevoerd heeft (53), die een zekere
stabiliteit kunnen bieden, ook al zijn ze niet “eenvoudig [met het huwelijk]
gelijk te stellen”.
Let op het
sleutelwoord “niet langer” dat nu, sinds Franciscus paus is, gebruikt wordt.
Voordien niet. Verbluffenderwijs interesseert het Franciscus niet eens of
degenen die in zonde leven, weten dat de Kerk leert dat zij zondigen. Die leer
van de Kerk degradeert hij tot een “regel”. Het gaat hier om meer dan het niet
kennen van de regel. Iemand kan heel goed de regel kennen en toch grote moeite
hebben “de innerlijke waarde ervan” te vatten of hij kan in een situatie zijn
die hem niet in staat stelt anders te handelen en andere beslissingen te nemen
zonder een nieuwe schuld op zich te laden.” (301) Het is van retorisch belang
de “morele wet” een “regel” te noemen, omdat de formulering “Een mens kan, al
kent hij de morele wet precies, grote moeilijkheden hebben in het begrijpen van
de innerlijke waarden” duidt op een sociopaat en niet op een arme “in de steek
gelaten” zondaar wiens liefde “gewond” is.
Het katholieke
verstand staat stil bij het schouwspel van de paus die omwille van retorisch
gewin de morele wet reduceert tot “regels (regeltjes)” waarvan men bevrijd kan
worden wanneer men hun “waarde” niet begrijpt, resp. als het naleven ervan
vanwege de “concrete situatie” naar men meent onmogelijk is – alsof de geboden
van de natuurlijke morele wet een rijtjes verkeersregels zouden zijn. De
heilige Paulus leert onfeilbaar: “Maar God is getrouw; Hij zal u niet boven uw
krachten beproeven. Met de beproeving bepaalt Hij al het einde zodat gij ze
kunt doorstaan.”(1 Kor. 10, 13) Wat echter dit punt betreft is Franciscus het
blijkbaar niet eens met Gods Woord. Zoals vóór hem al Martin Luther. De start
van diens “hervorming” zal Franciscus in Zweden gaan vieren (dit artikel
verscheen vóór de reis van de paus naar Zweden) – met inbegrip van een
gemeenschappelijke liturgie met lutherse dominees, wier kerken de
onontbindbaarheid van het huwelijk afwijzen, anticonceptie en abortus
billijken, vrouwen en praktiserende homo’s tot “priester” en “bisschop” wijden
en die de legalisering van “gelijkgeslachtelijke” verbintenissen voorstaan,
waartegen Franciscus regelmatig verzuimt stelling te nemen. Maar misschien is
dat maar een toeval.
Om dit
schandaal te onderbouwen, beweert Franciscus dat de heilige Thomas van Aquino
leert, dat “iemand de genade en de liefde kan bezitten zonder echter in staat
te zijn de deugden goed te beoefenen, zodat hij, zelfs wanneer hij alle hem
ingestorte morele deugden bezit, de aanwezigheid van een van hen niet duidelijk
laat zien, omdat de praktische beoefening van die deugd bemoeilijkt is”. Hier citeert
Franciscus op een misleidende manier de gedachte – niet de leer – van de H.
Thomas in de Summa Theologiae: “Er wordt gezegd dat sommige heiligen geen
deugden bezitten in zover zij moeilijkheden ondervinden in de uitoefening
ervan, ofschoon zij de gewoonten [habitus] van alle deugden hebben.”
Dit beroep op
de Summa is echter volledige onzin. In ingestorte deugden worden anders dan de
daarbij behorende verworven deugden door bovennatuurlijke liefde bezield, en
niet alleen door de gewoonte van deugdzaam handelen. Bij de H. Thomas gaat het
niet om zondaren, van wie de objectieve levenswandel – in dit geval echtbreuk
zoals onze Heer het zelf aanduidt – alleen al in tegenspraak is met het bestaan
van de ingestorte deugd, resp. de deugd van de kuisheid. Veeleer gaat het bij
Thomas om heiligen, die al die ingestorte deugden bezitten, ze kunnen
beoefenen, zij het met bepaalde moeilijkheden, en zich niet habitueel op een
manier gedragen die zelfs objectief zondig is. Wat een schandalig misbruik van
de doctor angelicus! Zoals een duidelijk verbijsterde fr Murray in een
EWTN-podiumdiscussie opmerkte: “Ik kan me eenvoudigweg niet voorstellen dat een
flinke groep Thomisten hier niets op weet te antwoorden.”
Franciscus gaat
dan verder met zijn “regeltjes”-theorie van de morele wet en citeert in
paragraaf 302 twee gedeeltes van de nieuwe Catechismus (§§ 1735 en 2352), die
gaan over omstandigheden die mogelijkerwijs de subjectieve schuld van zondige
handelingen verminderen. Maar dit principe van de moraaltheologie kan aangewend
worden bij afzonderlijke zondige handelingen zoals masturbatie (§ 2352) en niet
bij een voortdurende toestand van publieke zedeloosheid en de daaruit
voortkomende ergernis, zonder berouw, resp. het serieuze voornemen die situatie
te veranderen.
Wat met name de
publieke echtbreuk betreft doen de volgende twee gedeeltes van de
Catechismus die Franciscus welbewust op 256 pagina’s nergens vermeldt, zijn
theorie te niet:
"Wie
zijn vrouw wegzendt en een andere huwt maakt zich tegenover haar schuldig aan
echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een andere huwt begaat zij
echtbreuk”……
Indien de
gescheiden echtgenoten burgerlijk hertrouwd zijn bevinden zij zich in een
situatie die objectief ingaat tegen de Wet van God. Daarom kunnen zij zolang
deze situatie duurt de eucharistische Communie niet ontvangen…….De verzoening
door het Boetesacrament kan enkel verleend worden aan hen die er spijt over
hebben het teken van het verbond en de trouw aan Christus geschonden te hebben
en zich voornemen in volledige onthouding te leven. (§ 1650)
Echtscheiding
betekent een zware schending van de natuurwet. Men matigt zich het recht aan
het contract te verbreken dat door de echtgenoten vrij aangegaan werd, om samen
het leven te delen tot aan de dood. Echtscheiding is een inbreuk op het
heilsverbond, waarvan het sacramentele huwelijk het teken is. Een feitelijke
nieuwe verbintenis, zelfs al zou die door de burgerlijke wet erkend zijn, maakt
de breuk nog ernstiger: de hertrouwde persoon bevindt zich dan in een situatie
van publiek en blijvend overspel…… (§ 2384)
De emeritus
curiekardinaal Walter Brandmüller hoopte blijkbaar de catastrofe die hij zag
aankomen, te kunnen verhinderen resp. af te zwakken en gaf slechts enkele dagen
voor de publicatie van Amoris Laetitia een verklaring uit die
overeenkomt met de Catechismus en met de onveranderlijke leer van de Kerk: “Wie
toch ondanks een bestaande huwelijksband na een scheiding een nieuwe
burgerlijke verbintenis aangaat, begaat (daarom) echtbreuk”, en: “Zolang
een katholiek niet bereid is, deze toestand te beëindigen, kan hij noch de
absolutie in de biecht noch de eucharistie (de communie) ontvangen….”
Natuurlijk kunnen er geen uitzonderingen voor afzonderlijke personen bestaan,
want: “Wat vanuit geloofsgronden principieel onmogelijk is, is dat ook in een
individueel geval.” De kardinaal kwam tot de conclusie: “Het postsynodale
schrijven Amoris Laetitia moet men dus in het licht van de
bestaande principes interpreteren, aangezien een tegenspraak tussen een
pauselijk document en de Catechismus van de katholieke Kerk onvoorstelbaar is.”
Voor Franciscus
is die tegenspraak zonder meer denkbaar. Blijkbaar gelooft hij dat hij dit
krachtens zijn eigen goedkeuring kan realiseren zonder rekening te houden met
heel andere leer van zijn voorgangers – ja zelfs zonder rekening te houden met
de waarheid zelf, die om tot hier te kunnen komen, door het casuïstische denken
van Amoris Laetitiaal herhaaldelijk verdraaid werd.
Franciscus
vindt het voldoende dat gedurende de door hem minutieus geënsceneerde
schijnvertoning van de synode “veel synodevaders” van mening waren – met
inbegrip van hen met wie hij het verloop van de synode geregeld had – dat “het
onder bepaalde omstandigheden voor mensen een grote moeilijkheid kan zijn
“anders te handelen” zodat terwijl we vasthouden aan de algemene regel,
het nodig is te erkennen dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot
handelingen of beslissingen niet alle gevallen hetzelfde is”. (302)
Volgens de
moraaltheorie van Franciscus is dan ieder moreel gebod een “algemene regel” die
onder “moeilijke” omstandigheden uitzondering toelaat. De theorie is
uitsluitend gebaseerd op zijn eigen mening. Citaten uit zijn eigen geschriften
en geïmproviseerde preken, op een misleidende verwijzing naar de leer van de H.
Thomas, en op een waardering voor de situatie-ethiek, wat hij ook maar in de
loop van zijn studie en zijn kerkelijke carrière in zich opgenomen heeft.
4. Voorrang van
het persoonlijk geweten boven de moraal als “regels” (303).
Vervolgens
decreteert Franciscus in paragraaf 303 een nieuw overwicht van het persoonlijke
geweten over de kerkelijke “regels” betreffende huwelijk en gezin. Het Drudge
Report heeft deze ontwikkeling uitgebazuind met de kop “Tijdperk van
het persoonlijk geweten”. Franciscus zei: “op grond van het besef welk gewicht
de concrete omstandigheden hebben, kunnen we aanvullend zeggen, dat het geweten
van de mens beter betrokken moet worden bij het omgaan van de Kerk met sommige
situaties, die objectief gezien onze opvatting van huwelijk niet
realiseren."
Blijkbaar
gelooft Franciscus dat alle pausen, heiligen, grote theologen en kerkleraren
deze belangrijke taak in de 2000 jaar voor zijn aankomst uit Buenos Aires op
een of andere manier over het hoofd gezien hebben.
Er blijft niet
de geringste twijfel bestaan aan de draagwijdte van zijn theologische coup,
wanneer Franciscus zelfs beweert dat een “gevormd” geweten, dat “weet” wat
beantwoordt aan de “algemene regel” van het evangelie, toch een ontheffing van
de regel kan verlangen, als het “eerlijk” tot het inzicht komt, dat God op dat
moment niet de volledige vervulling ervan verlangt. Men kan het geloven of niet
– maar wat nu volgt is de mening van een Roomse paus:
"Vanzelfsprekend
moet iedere poging in het werk gesteld worden om de ontwikkeling van een
verlicht geweten te bevorderen; een geweten dat gevormd en leidt wordt door de
verantwoordelijke en serieuze onderscheiding van iemands pastor en om tot
een steeds groter vertrouwen op de genade aan te sporen. Dit geweten echter kan
niet alleen erkennen dat een situatie objectief niet beantwoordt aan de
algemene eisen van het evangelie. Het kan ook in alle eerlijkheid erkennen wat
nu het meest edelmoedige antwoord dat aan God gegeven kan worden, en met een
zekere morele zekerheid tot het inzicht komen dat dit is het is wat God vraagt
te midden van de complexheid van iemands mogelijkheden, al is het nog niet het
volledige objectieve ideaal."
Het is bijna
niet geloven dat een Roomse paus een document publiceert dat verkondigt dat
zelfs een “gevormd” geweten van een moraalwet die hij kent, gedispenseerd is,
als voor de betreffende de gehoorzaamheid ´”op dat moment” te veel is en dat
God deze afkeer van het ideaal zou toestaan. Wat is deze tekst anders dan een
apocalyptische wending in de Kerk?
5. De
morele natuurwet ondergraven; de H. Thomas opnieuw in citaat misbruikt
(304-305)
In paragraaf
304 werkt Franciscus zijn idee uit, dat morele geboden “algemene regels” zijn
die niet altijd op alle situaties van toepassing zijn: “Het is bekrompen alleen
stil te staan bij de vraag of het handelen van een persoon beantwoordt aan een
wet of een algemene regel, want dat is niet voldoende om een volledige trouw
aan God in het concrete leven van een mens te onderscheiden en te verzekeren”.
Dit weerspiegelt de ongelooflijke bewering van de vorige paragraaf, dat nl een
gevormd geweten de betreffende kan instrueren, dat God “voorlopig” niet wil dat
hij zich aan de “algemene regels” houdt – d.w.z. aan de morele wet. Dit alles
verbant het huwelijk naar een soort Platonisch rijk van het “ideaal”.
Hier misbruikt
Franciscus opnieuw de leer van de Summa van de H. Thomas met een citaat dat
misleidend uit de context is gehaald (zoals ook de leer van Johannes Paulus II
in Familiaris Consortio) met de bedoeling de natuurwet zelf
aan te vallen:
Al is er een
noodzaak van algemene regels, hoe meer we in details afdalen, hoe vaker wij
gebreken tegenkomen… Op het gebied van het handelen, van waarheid of praktische
rechtschapenheid zijn alleen de algemene principes voor allen hetzelfde maar
niet de specifieke dingen; en waar dezelfde rechtschapenheid bestaat in
specifieke dingen, is die niet bij iedereen op dezelfde manier bekend…. Het
principe zal dus minder werken naarmate men meer afdaalt naar de specifieke
dingen. (ST, I-II, Q. 94, art. 4)
Op basis van
dit op maat gemaakte citaat waagt Franciscus het de doctor angelicus voor zijn
kar te spannen: “Het is waar dat de algemene normen een goed vormen, dat men
nooit buiten beschouwing mag laten of mag veronachtzamen; maar in hun
formuleringen kunnen zij onmogelijk alle specifieke gevallen omvatten”.
Het is
gewoonweg schandelijk. Bij de H. Thomas gaat het niet om de “formulering” van
“regels” aangezien God de basale geboden van de natuurlijke zedenwet als
“grondbeginselen van mensen handelen” in de menselijke natuur heeft ingeprent.
Veeleer richt hij zich op het menselijk tekort schieten om de juiste conclusies
uit de toepassing van algemene en steeds geldige principes van de zedelijke
natuurwet te verbinden met gecompliceerde concrete situaties.
Thomas
behandelt bijvoorbeeld het geval of iets wat je in bewaring hebt aan de
eigenaar terug gegeven moet worden, zelfs als de eigenaar het voor immorele
doeleinden wil gebruiken. Andere voorbeelden zijn wat precies onder woeker moet
worden verstaan, resp. wat allemaal onder diefstal valt. Deze specifieke
toepassingen zijn vaak onderdeel van geschreven recht (zoals wetten ter
bestrijding van woeker). En als men deze gevallen die bij Thomas als
“specifieke gevallen” aangeduid worden, tot moreel verkeerde conclusies komt,
dan alleen omdat “sommigen” [……] ten gevolge van hartstochten of slechte
gewoonte een pervers verstand [hebben]….” (I-II, Q. 94, Art. 4).
Als de H.
Thomas in een bepaalde context zegt dat een principe van de morele natuurwet
“niet kan bestaan naar mate men afdaalt naar meer specifieke gevallen”, bedoelt
hij daarmee alleen dat in de toepassing op complexere situaties op grond van
gebrekkig inzicht fouten voorkomen, en niet dat het principe zelf een soort
inadequate formulering is, die bij correcte toepassing geen rekening houdt met
de situatie. De fout ligt bij de handelende persoon en niet bij het
onderliggende morele natuurrechtsprincipe. Bovendien heeft het leergezag van
God de opdracht ontvangen juist dergelijke gebreken door zijn moraaltheologie
te herstellen. Franciscus schiet in deze taak grotelijks te kort.
De algemeen
geldige moraalleer die echtbreuk verbiedt, heeft niet te maken met een
gecompliceerde toepassing voor “hertrouwd” gescheidenen. De Catechismus waaraan
Franciscus voorbijgaat, stelt, zoals reeds vermeld, heel eenvoudig vast: “De
echtscheiding is een ernstige inbreuk op de morele natuurwet”. Onze Heer zelf
heeft aan alle mensen verkondigd dat wie ook zijn vrouw wegstuurt en een ander
huwt, echtbreuk begaat. Er bestaan geen “bijzondere specificaties”, die
“uitzonderingen in moeilijke gevallen” bij de toepassing van dit van God zelf
gegeven moreel gebod dat voor alle mensen geldt, toelaten. Daarom kunnen er ook
geen “uitzonderingen” bestaan bij de kerkelijke sacramentendiscipline, die er
alle eeuwen door wezenlijk mee verbonden is, zoals kardinaal Brandmüller
gesteld heeft. Deze praktijk “steunt op de Heilige Schrift” zoals Johannes
Paulus II in hetzelfde Apostolische schrijven leert waaruit Franciscus
misleidend en uit de context gerukt citeert. En Franciscus zelf heeft die
plicht van God ontvangen dit te bekrachtigen in plaats van te beweren dat een
leven in voortdurende toestand van publieke echtbreuk, resp. ontucht een van die
dubieuze dingen zou zijn die Thomas voor ogen had.
Dit is nu als
de zoveelste keer in de afgelopen drie jaar dat Franciscus “vals speelt” met
citaten. Een groep Spaanse diocesane priesters heeft akribisch precies
aangetoond dat deze stijl het kenmerk is van het gehele pontificaat. Zelfs
Nicole Winfield van Associated Press moet vaststellen dat Franciscus in Amoris
Laetitia“ zijn voorgangers “selectief citeert”, alsof hij sleutelbegrippen
die zijn positie weerpreken, wil omzeilen:
Hoewel
Franciscus dikwijls Johannes Paulus II aanhaalt, wiens pontificaat werd
gekenmerkt door een onbuigzaam vasthouden aan de leer en de seksuele moraal,
doet hij dat selectief. Franciscus verwijst naar bepaalde delen in ‘Familius
[sic] Consortio van Johannes Paulus II uit 1981, wat tot vrijdag nog als
richtinggevend Vaticaans document over het gezinsleven gold, maar laaty iedere
verwijzing naar de beslisssende paragraaf 84 achterwege; het gedeelte dat de
sacramenten voor de gescheiden en burgerlijk hertrouwde personen uitdrukkelijk
verbiedt.
De H. Thomas
zou verbijsterd zijn door dit misbruik van zijn leer, wat eerder doet denken
aan de verwarde en onsamenhangende poging van John Locke tot een filosofie over
het natuurrecht, die ik in mijn boek over de opkomst en het snelle verval van
de politieke moderniteit aanhaal. Locke ontkent dat de principes van de morele
natuurwet in de met verstand begiftigde ziel van de mens zijn ingeprent en dat
die de mens natuurlijkerwijs ertoe aanzetten bij gebruik van zijn verstand goed
te handelen ondanks de uitwerkingen van erfzonde (die Locke eveneens totaal
ontkent). En wat vinden we anders in Amoris Laetitia als een
soort aanval op de manier van Locke op het traditionele katholieke begrip van
de natuurlijke zedenwet zoals het de H. Thomas die uiteenzet. In paragraaf 305
lezen we het volgende:
"In
dezelfde lijn heeft de Internationale Theologische Commissie zich uitgesproken:
“De natuurwet kan derhalve niet worden gepresenteerd als een reeds bestaand
geheel van regels die a priori het morele subject worden opgelegd, maar het is
een bron van objectieve inspiratie voor zijn bij uitstek persoonlijke proces
van het nemen van een beslissing”.
In de grond van
de zaak verkondigt Franciscus – tegen de hele traditie en de goddelijke
openbaring zelf in (vgl. Rom. 2, 14-15) , dat de natuurlijke zedenwet helemaal
geen wet is die in de menselijke natuur is ingeprent en die het verstand richt
op het goede, maar dat het soort uitwendige richtlijn is, die onze “hoogst
persoonlijke” beslissingen moet “inspireren”!
Voor deze
onvoorstelbare bewering citeert Farnciscus in voetnoot 350 niets meer dan een
document van de internationale theologische commissie die geen enkele
doctrinaire autoriteit heeft. Het schrijven heeft de titel: “Op zoek naar een
universele ethiek: een nieuwe blik op de morele natuurwet”. De onbeschaamdheid
die we hier aan het werk zien, is schandelijk. Volgens Franciscus’ “nieuwe blik
op de morele natuurwet” wordt nu een morele wet, die met voeten wordt getreden,
niet alleen maar beschouwd als een “algemene regel”, maar ook alleen nog
maar als een inspirerend doel, dat “te midden van concrete complexiteit” (303)
van elke situatie mogelijkerwijs niet bereikt kan worden. Kortom, een vorm van
situatiemoraal die katholieken geenszins als een authentieke uiting van het
leergezag kunnen aanvaarden.
6. De
gifpilvoetnoot; de toegang van publieke echtbrekers en andere habituele
zondaren op het gebied van de seksualiteit tot de sacramenten (305-312); door
de paus bekrachtigd
In paragraaf
305 treffen we tenslotte de gifpil aan waarvoor het hele document en het hele
“synodeproces” zonder twijfel ontworpen is, om ze aan de Kerk te geven: het
verlof van de toelating van publieke echtbrekers, en bijgevolg ook van
habitueel publieke zondaars tot de biecht en de communie “in bepaalde
gevallen”. En dat betekent in feite in alle gevallen. Want zoals Franciscus
afgelopen november zijn vertrouwde vriend, de militante atheïst Eugenio
Scalfari in al weer een interview onthulde – en de inhoud ervan is noch door de
paus noch door het Vaticaan ontkend - : “Dat is het belangrijke resultaat: de
echte afweging is aan de biechtvader toevertrouwd maar aan het einde van de weg
of die nu snel of langzaam verloopt, zullen alle gescheidenen die dat wensen,
toegelaten worden.”
Op het
hoogtepunt van zijn nu al drie jaar durende demagogische aanval op het
imaginaire farizeïsche “rigorisme” in de Kerk, inbegrepen dat van Johannes
Paulus II, verkondigt Franciscus nu: “[…..] een herder [mag] mag daarom
niet denken dat het genoeg is tegenover hen die in “irreguliere” situaties
leven, alleen maar morele wetten toe te passen, alsof het rotsblokken zijn die
men op het leven van mensen gooit”. Franciscus citeert zijn eigen vroegere
woedeaanval over de conservatieve prelaten, die het waagden om hem gedurende de
synode van 1915 het hoofd te bieden en is van mening dat ze alleen maar morele
wetten toepassen “[ …..] verwijst naar de gesloten harten die zich zelf
achter de leer van de Kerk plegen te verstoppen “om op de stoel van Mozes te
gaan zitten en – soms van boven af en oppervlakkig over de moeilijke gevallen
en de gekwetste gezinnen te oordelen”. Wat voor een merkwaardige beschuldiging
die hij juist op die prelaten richt die zich juist verzetten tegen zijn onvermoeibaar
streven naar een neo-mozaïsche terugkeer naar het oudtestamentische verlof tot
echtscheiding en die de definitieve afschaffing ervan door Christus verdedigen,
wiens plaatsbekleder Franciscus eigenlijk moet zijn. Maar Franciscus heeft het
merendeel van de laatste drie jaar juist dat gedaan wat hij bij de leden van
zijn kudde veroordeelt: vooral volgzame katholieken die hij onvoldoende
vindt, publiek belachelijk maken en dat bijna dagelijks en daarbij gaat
hij dan te keer tegen anderen die over mensen oordelen.
Van dit “zich
verstoppen achter de leer van de Kerk” moet Franciscus niets hebben, want in
“het geloof, dat alles wit of zwart is, versperren wij soms de weg van de
genade en de groei, en ontmoedigen wegen tot heiliging die God verheerlijken”.
Ja, de paus van Rome heeft inderdaad een schrijven gepubliceerd met het thema
dat precies de slogan is van het moderne denken: “Ziet u, niet alles is
zwart of wit” – nee, er zijn vele grijstinten, vermoedelijk minstens vijftig.
En dan het
resultaat waar de gelovigen al voor vreesden vanaf het moment dat de “synodale
reis” begon. Met weinig fanfare en een verborgen voetnoot heeft de synodetrein
toch uiteindelijk zijn bestemming bereikt. Paragraaf 305 verkondigt: “Op grond
van de omstandigheden of milderende factoren is het mogelijk dat men in
objectieve situatie van zonde – die niet subjectief schuldig is of minstens
niet volledig – in Gods genade kan leven, dan men kan liefhebben en dat men ook
in het leven en de liefde groeien kan, als men daartoe de hulp van de Kerk
ontvangt”. En wat bedoelt Franciscus met de ‘hulp van de Kerk’? Hij bedoelt de
biecht en de heilige communie, zoals de funeste voetnoot 351 verraadt:
"In
bepaalde gevallen kan het ook de hulp van de sacramenten zijn. Daar herinner ik
[de priesters] eraan dat de biechtstoel geen folterkamer mag zijn maar een
plaats van de barmhartigheid van de Heer” (Apostolisch Schrijven Evangelii
Gaudium [14 november 2013], 44; AAS 105 [2013], p. 1038). Eveneens wil
benadrukken dat de eucharistie “niet de beloning is voor de volmaakten, maar
een krachtig geneesmiddel en voedsel voor der zwakken (ibid. 47: AAS 105
[2013], p. 1039).
De uitdrukking
“beloning voor de volmaakten” is direct ontleend aan de voordracht van
kardinaal Kasper, waarmee Franciscus de hele schertsvertoning van de
gezinssynode begon: de toespraak van Kasper voor het consistorie in februari
2014, waarin hij het “Kasper-voorstel” onthulde - de enige toespraak die
Franciscus toeliet en die hij later als “wonderschoon en diep” bejubelde. De
kring van manipulatie sluit zich als Franciscus tenslotte onthult dat het
“Kasper-voorstel” al steeds zijn voorstel was.
Om hieraan geen
twijfel te laten bestaan maakten kardinaal Lorenzo (de boekendief) Baldisseri
en andere modernistisch subversieve elementen die door Franciscus voor de
gelegenheid waren opgetrommeld, dit duidelijk aan de meeste achterlijke
waarnemer tijdens de persconferentie waar zij Amoris Laetitia aan
het publiek presenteerden. Co-moderator kardinaal Schönborn nam dit daarom in
zijn presentatietoespraak op en gaf daarbij de leer van Johannes Paulus II over
de “onderscheiding” opnieuw systematisch foutief weer:
"Paus
Franciscus benadrukt, in lijn met Familiaris Consortio vn Johannes Paulus II,
(84) (AL 298), de noodzaak om de omstandigheden goed te onderscheiden. “De
onderscheiding moet ertoe bijdra-gen de mogelijke wegen vinden tot een antwoord
aan God en tot groei te midden van begrenzin-gen. In het geloof dat alles wit
of zwart is, versperren wij soms de weg van de genade en van de groei en
ontnemen de moed voor wegen van heiliging, die God verheerlijken” (AL 305)…
In de zin van
deze “via caritatis” [weg van de liefde] bekrachtigt de paus in een voetnoot
(351) op nederige en eenvoudige wijze, dat in bepaalde gevallen ook de hulp van
de sacramenten gegeven kan worden. Maar hiervoor levert hij ons geen case
studies of recepten maar herinnert ons een-voudigweg aan twee van zijn
belangrijke zinnen: “De priesters herinner ik eraan dat de biecht-stoel geen
folterkamer mag zijn maar een plaats van de barmhartigheid des Heren” (EG 44)
en dat de eucharistie “geen beloning is voor de volmaakten maar een krachtig
geneesmiddel en voedsel voor de zwakken”….
Dientengevolge
is de biechtstoel een “folterkamer” tenzij een paar – dat wil zeggen tenslotte
alle – publieke echtbrekers zonder berouw er, minstens uiteindelijk, zonder
rouwmoedige bekering mogen binnengaan, zonder verplichting hun leven te
veranderen en die nadien kunnen verlaten met een verklaring van absolutie van
een voortdurende doodzonde, die ze gewoon blijven begaan omdat nu hun
“gebrokenheid” “geïntegreerd” wordt. Anders is alles “zwart of wit”.
Is dit echt
waar? Ja, het is waar. En we weten nu ook van Franciscus zelf hoe waar het is.
Tijdens de persconferentie op de terugvlucht van zijn reis naar Griekenland
werd Franciscus min of meer geprest te zeggen of Amoris Laetitia het
verlof tot “nieuwe concrete mogelijkheden voor “hertrouwd” gescheidenen biedt
die er voor de publicatie van het schrijven niet waren”. Dit tegen degenen die
beweren dat er niets veranderd is. Met een empathische handbeweging en een knik
zette hij zijn antwoord kracht bij: “Ik kan zeggen: ja. Punt.” (“Io posso dire
si. Punto.”) Hij beval ook iedereen aan Schönborns presentatie te lezen, waarin
“[….] uw vraag zijn antwoord [zal] vinden”. En Schönborns antwoord luidt: “De
paus bekrachtigt in zijn voetnoot (351) op nederige en eenvoudige wijze
dat in “bepaalde gevallen ook de hulp van de sacramenten gegeven kan worden”.
Franciscus heeft dus de journalisten naar kardinaal Schönborn verwezen voor
datgene wat Franciscus zelf in zijn eigen schrijven uiteenzet. Een uitwijken
voor de verantwoordelijkheid en die afwentelen op anderen, zoals men van een
politicus zou verwachten maar niet van een paus.
Op de volgende
vraag ten aanzien van voetnoot 351 in het bijzonder, antwoordde Franciscus
echter: “Ik herinner me die voetnoot niet.” Dat is een verbazingwekkend soort
geheugenverlies omdat het hier gaat over een beslissend element in het
schrijven waarop de aandacht van de hele katholieke wereld gericht is en dat in
Schönborns presentatie speciaal vermeld wordt. En die presentatie raadt
Franciscus toch dringend aan te lezen om “het antwoord” op de vraag naar de
heilige communie voor publieke echtbrekers te krijgen. Hij ontwijkt nu de vraag
verder door erop te wijzen dat de media er veel te veel mee bezig zijn, terwijl
de “grote problemen te vinden zijn in de terugloop van de huwelijkssluitingen,
bij ouders met twee banen zonder tijd voor hun kinderen, bij jonge mensen die
niet willen trouwen enz. Men kan nauwelijks aan de conclusie ontkomen dat het
op berekening aankomt: Franciscus zegt ja maar op een manier die nog ruimte
laat voor twijfel. Ondertussen is het toch een ja en iedereen moet
dienovereenkomstig handelen.
Bedenk de
morele ramp die Franciscus nu heeft veroorzaakt: een publieke echtbreker in een
tweede “huwelijk” mag de heilige communie ontvangen als deel van een proces van
onderscheiding, dat “integratie” mogelijk maakt terwijl hij zich “gradueel” in
de richting van acceptatie van de kerkelijke leer beweegt waartoe het echter
misschien nooit zal komen. Als hem echter door de priester die deze
“onderscheiding” begeleidt, duidelijk is gemaakt dat hij volgens de leer van de
Kerk echtbreuk pleegt – als zou hij dat tevoren al niet geweten hebben! – hoe
kan hij dan nog beweren dat onwetend is met betrekking tot de morele wet? Dat
kan natuurlijk niet. Maar zoals we al gezien hebben, heeft Franciscus de
oplossing: Zelfs degenen die de wet kennen, zijn nu door de pastorale
“onderscheiding” bevrijd van gehoorzaamheid aan de wet, omdat het op grond van
“verzachtende omstandigheden en situaties” (301-301)…[….]… voor mensen heel
moeilijk [kan] zijn om anders te handelen” (302).
Deze logica
leidt natuurlijk tot de feitelijk afschaffing van de doodzonde als hindernis
voor het geven van de heilige communie aan notoire zondaars, voor wie “het een
grote moeilijkheid is”, hun gedrag te veranderen. Waarom zou, zoals pater
Schall zegt, in dat geval überhaupt nog iemand gaan biechten? “Als deze
conclusie juist is”, schrijft hij, “hebben we helemaal geen barmhartigheid meer
nodig want die heeft zonder werkelijke zonde en vrijwillige zondebelijdenis
geen betekenis. Bijgevolg is er geen dringende noodzaak zich met deze gevallen
al te zeer bezig te houden.”
Hier hebben we
het dus: Franciscus vraagt om een systeem “van pastorale onderscheiding” dat
nog nooit heeft bestaan en dat bizar genoeg uitgaat van de aanname van een
subjectieve schuldeloosheid; en dat tegenover een wijd verbreide levenswijze in
objectieve publieke en habituele doodzonde die nu echter plotseling gereduceerd
wordt tot alleen maar “onregelmatigheden”. In een paar strategische voetnoten
wordt aanbevolen deze objectieve doodzondaars zonder voorafgaande verandering
van leven te “helpen” met de sacramentele absolutie en de heilige eucharistie
en hen te “integreren” – maar slechts in “bepaalde gevallen”, alsof dat een
werkelijke beperking zou betekenen.
Omdat de nieuwe
“onderscheiding”, naar het schijnt, ter beoordeling is van de bevoegde priester
onder het gezag van de plaatselijke bisschop, zouden de resultaten van pastoor
tot pastoor, van gebied tot gebied, en van volk tot volk variëren. We
herinneren aan de inschatting van Robert Royal: “Concreet betekent dit dat wat
we wereldwijd te verwachten hebben, geen katholiciteit is maar chaos en
conflict.”
Dit hele
schouwspel, dat voor de gelovigen die de kerkelijke leer hun leven lang hebben
gehoorzaamd, een grove belediging is, wordt door Sandro Magister als volgt met
een fijn soort ironie samengevat:
Het is een
vloedgolf van barmhartigheid. Maar het is eveneens een zegetocht voor de
casuïstiek, al wordt die met woorden nog zozeer verworpen. Het laat bij de
lezer de indruk achter dat iedere zonde te verontschuldigen is; en dat er
zoveel verzachtende omstandigheden zijn waardoor er helemaal geen zonde meer is
en zij bijgevolg, zelfs bij objectief zeer ernstige “onregelmatigheden”, ruimte
biedt aan weidse weidegronden der genade. De toegang tot de eucharistie
spreekt vanzelf, de paus hoeft die niet eens luid en duidelijk te verkondigen.
Alles wat hij nodig heeft zijn een paar allusieve voetnoten.
En hoe staat
het men hen die de Kerk tot nog toe steeds gehoorzaamd hebben en zich
geïdentificeerd hebben met de wijsheid van haar leergezag? Met die “hertrouwd”
gescheidenen die met veel goede wil en nederigheid jaren resp. tientallen jaren
lan gebeden hebben, naar de Mis zijn gegaan, hun kinderen christelijk hebben
opgevoed, zich geoefend hebben in de naastenliefde, ondanks hun tweede niet
sacramentele verbintenis en zonder de communie te ontvangen? En zij die het
geaccepteerd hebben met de nieuwe partner als “broer en zus” te leven en niet
meer in tegenspraak leven met het voorafgaande onverbreekbare huwelijk en daarom
de communie konden ontvangen? Wat is er met al deze mensen na dit “open voor
iedereen”, dat velen in “Amoris Laetitia” gelezen hebben?
…………………………….
Nadat hij zijn
zending vervuld heeft, beëindigt Franciscus hoofdstuk 8 met dezelfde retorische
trucs waarvan hij zich de laatste drie jaar onophoudelijk bedient: karikatuur,
demagogie en citaten van zichzelf:
Het is waar dat
wij ons soms “als controleurs van de genade en niet als haar bemiddelaar
[gedra-gen]. Maar de Kerk is geen tolhuis, zij is het vaderhuis waar plaats is
voor iedereen met al hun problemen.”(310)
Wij stellen
zoveel voorwaarden aan de barmhartigheid dat wij ze al het ware uithollen en
haar van haar concrete betekenis en haar werkelijke zin beroven. (311)
Dat biedt ons
een kader en een klimaat die ons ervan af houden in het praten over de meest
hachelijke onderwerpen een koude bureau-moraal te ontwikkelen. (312)
Een overvloed
aan vragen: was de Kerk niet het vaderhuis waarin iedereen welkom was voordat
Franciscus paus werd? Wat zijn precies die “vele voorwaarden aan de
barmhartigheid”, die haar van haar zin en betekenis beroven? Wat is een “koude
bureau-moraal” in vergelijking met de moraal simpelweg? Waarin ligt het
onderscheid tussen de hachelijkste morele thema’s en gewone hachelijke? Alleen
in de seksualiteit?
We krijgen
hierop natuurlijk geen antwoord
7. Een
selectieve amnestie voor de zonden van het vlees
De bovenstaande
analyse toont aan dat voor een nog nooit vertoond paus-fiasco staan. Hij
citeert alleen eigen vroegere teksten, hij haalt gewoonweg op een foutieve
manier bronnen aan en verklaringen van een synode die hij zelf streng
controleerde en waarvoor hij progressieve modernisten uitzocht. Hij trekt zich
niets aan van de leer van zijn onmiddellijke voorgangers die tegengesteld zijn
aan zijn ideeën maar geheel in lijn zijn met de hele traditie. Zo probeert
Franciscus nu in de totale wereldkerk een afgezwakte vorm van situatiemoraal
als pastorale praktijk in te voeren.
We wijzen erop
wat prof. Echeverrias opmerkte in de Catholic World Report: “Ik
denk dus, met alle noodzakelijke respect voor Franciscus, dat hij zijn steun
voor de “gradualiteit van de wet” laat zien en bijgevolg stilzwijgend de deur
open zet naar een “situatiemoraal”. Meer dan dat! Franciscus opent de
deur wijd, treedt binnen, installeert zich en beveelt aan dat alle herders van
de Kerk zich bij hem aansluiten bij de opbouw van een nieuwe morele orde voor
de Kerk. Dit waarmerk van ketterse Duitse moraaltheologie, in beeld gebracht
door de persoonlijke favoriet vn Franciscus, kardinaal Kasper, loopt de facto
uit op een amnestie voor seksuele immoraliteit.
Notabene: Niets
in Amoris Laetitia wijst erop dat Franciscus zijn amnestie
voor seksuele zondaars ook tot andere zondaars zou uitbreiden, die hij
voortdurend aanklaagt, zoals maffiosi, wapenhandelaars, hebzuchtige
kapitalisten, milieuvervuilers, tegenstanders van ongecontroleerde immigratie,
verdedigers van de doodstraf en niet te vergeten de “rigoureuze” katholieken,
die zich tegen zijn idee van “barmhartigheid” verzetten. Zou bijv. Franciscus
tegen de herders van de Kerk zeggen dat vanwege “verschillende cognitieve of
psychologische omstandigheden”, die “een grote moeilijkheid vormen om anders te
handelen” hebzuchtige miljardairs, rijke wapenhandelaars of “rigoureuze”
katholieken subjectief zonder schuld zijn en dat men van hen niet mag
verwachten dat zij hun wegen zouden veranderen in overeenstemming met “het
ideaal”? Het antwoord op deze vraag is overbodig.
Zoals reeds zo
vaak tijdens de stormen, veroorzaakt door het door hem reeds vroeg zo betitelde
“Bergoglianisme”, raakt Antonio Socci de kern van de zaak: Deze “revolutie
wordt bewerkstelligd door het afschaffen van het begrip “doodzonde”…. Als
compensatie voert Bergoglio nieuwe zware zonden in: die van de zogenaamde
“rigoristen”, die zich eraan schuldig maken aan Gods wet te herinneren maar
vooral de zonden van die mensen, die zijn politieke ideeën niet delen.
Heel deze, nu
al jaren durende, treurige aangelegenheid loopt dus uit op een “amnestie” die
zich alleen uitstrekt over de zonden van het vlees. Maar dat zijn de zonden die
meer zielen in de hel storten dan alle andere zonden, zoals onze Lieve Vrouw
van Fatima waarschuwend gezegd heeft. Dat herinnert ons aan de waarschuwing van
zuster Lucia van Fatima aan kardinaal Caffarra, een van de leidende
tegenstanders van het Kasper-voorstel, dat “de laatste veldslag tussen de Heer
en de heerschappij van satan [….] om huwelijk en gezin [zal] gaan”. Wist zij
dat een paus de aanvoerder van de vijandelijke krachten zou zijn?
DEEL III
ANALYSE VAN DE
SCHADE
Wat zal er als
gevolg van Amori Laetitia in de Kerk gebeuren? Allereerst kunnen we God danken,
dat het – zeker dank zij de voorzienigheid – op grond van de werkwijde die
Franciscus zelf gekozen heeft, mogelijk is het hele document af te wijzen als
een persoonlijke mening die hij aan de Kerk niet heeft voorgeschreven (en niet
kan voorschrijven), zoals kardinaal Burke vastgesteld heeft. Zo bijvoorbeeld:
"Ik
begrijp degenen die de voorkeur geven aan een strenge moraal die geen
aanleiding tot verwarring geeft. Maar ik geloof oprecht, dat Jezus Christus een
Kerk gewild heeft die aandacht heeft voor het goede dat de Heilige Geest zaait
te midden van menselijke zwakheid…." (308)
Het kan zijn
dat Franciscus “eerlijk gelooft” dat “Jezus” “graag” een zielzorg “zou hebben”
die ruimte laat voor verwarring. Er is echter geen ruimte voor verwarring in de
goddelijke verklaring: “We zijn vrouw wegstuurt en een andere huwt, begaat
echtbreuk.” De bewering van Franciscus dat “Jezus” – voor de eerste keer in
2000 jaar – “graag zou hebben” dat hij “zwakheid en slapte” in de Kerk
integreert, moeten we niet zien als een uiting van het authentiek leergezag, en
zelfs niet beschouwen als een verstandige gedachte.
Zelfs wanneer
men ervan uitgaat dat dit document blijkbaar een handeling van het leergezag
is, dan is dat in feite gewoonweg niet mogelijk. Net zo min als God zichzelf
kan tegenspreken, kan ook leergezag zich niet tegenspreken want het leergezag
is de lerende instantie in de Kerk; het geeft aan wat de Kerk leert en dat wordt
niet door de laatste uitlatingen van de huidige paus bepaald. Daarom kan er
niets deel van het leergezag zijn wat ingaat tegen het permanente vroegere
leergezag van de Kerk, in welke vorm het formeel ook geuit wordt. Het zou
eerder een dwaling zijn, die mogelijk is bij iedere uitoefening van het
“gewone” leergezag wanneer het echte nieuwigheden zijn. Anders zouden we moeten
zeggen dat iedere pauselijke verkondiging, ongeacht de nieuwigheden die ze
bevat, onfeilbaar is. We mogen ook geen geloof schenken aan de verzekering van
de verraderlijke kardinaal Schönborn, het gebruikelijke dubbelzinnige
modernistische gepraat: “In dit document staan voor mij werkelijke
nieuwigheden, maar geen breuken”. Werkelijke nieuwigheden in de kerkelijke
moraaltheologie en haar tweeduizendjarige toepassing op publieke echtbrekers en
ontuchtigen zijn per definitie breuken.
Een dergelijke
breuk toont Amoris Laetitia in minstens tweeërlei opzicht:
allereerst bevat het schrijven niet alleen een verandering van een positieve
kerkelijke wet maar ook van een onveranderlijke eucharistische discipline die
zijn grondslag vindt in de goddelijke wet en wezenlijk verbonden is met de
totaliteit van de geopenbaarde waarheid met betrekking tot de werkelijke
tegenwoordigheid en de onverbreekbaarheid van het sacramentele huwelijk. Ten
tweede heeft het document tot doel een absoluut ontoelaatbare vorm van
situatiemoraal in de katholieke moraaltheologie in te voeren, die door
het leergezag van ouds her is veroordeeld. Men kan ook niet beweren dat de
gelovigen niet in staat zouden zijn deze tegenspraak te herkennen, maar zij
moeten er gewoon van uitgaan dat deze tegenspraak niet zou bestaan. Het gaat
hier om de katholieke Kerk, wier geloofsgoed objectief kenbaar is en niet om
een gnostische sekte met het orakel van Rome aan het hoofd, dat verkondigt wat
“Jezus” vandaag “graag zou hebben”.
Dat betekent
dus dat priesters en prelaten, die ook in de toekomst de voorkeur geven
aan een “rigoureuze pastoraal”, dwz aan de onveranderlijke 2000 jaar oude pastorale
discipline van de Kerk, zoals die ook door de beide voorgangers van Franciscus
bevestigd is, door niets in Amoris Laetitia tot iets anders verplicht kunnen
worden. De “normalisten” zullen dus als altijd kunnen zeggen: “niets is echt
veranderd”.
Was het maar zo
eenvoudig. Paradoxalerwijze maar niet minder waar, is alles veranderd.
“Het document
verandert niets aan de kerkelijke leer of aan het kerkelijk recht – maar toch
verandert het alles”, jubelt kardinaal Kasper. Amoris Laetitia verandert
alles, doordat het door de toelating van een “pastorale praktijk”, die tegen de
leer in gaat, die leer uitholt, terwijl het in wat het zegt naar de letter de
leer niet aantast maar haar samen met de natuurwet over het huwelijk tot louter
een ideaal reduceert.
Het
postconciliaire vernieuwingsregime bereikt hier wellicht de grootste en laatste
stap in zijn verwoestingsmars door de Kerk. De mensen van Franciscus lopen met
het document al amok en zwaaien het als nieuwe en revolutionaire volmacht van
de paus hoogstpersoonlijk om precies daaraan deel te nemen waarvoor Phil Lawler
bang was: “een versnelling van een reeds machtige trend om de permanente
leer van de Kerk opzij te schuiven”. Zoals kardinaal Schönborn het al gedaan
heeft, zal men ons zeggen dat Amoris Laetitia een organische
ontwikkeling van de leer is – met inbegrip van de misleidende citaten en
voetnoten! Een “organische ontwikkeling”, waarbij Franciscus nou net die paus
tegenspreekt die hij zelf heilig verklaard heeft. Van deze ware leer verdoezelt
Franciscus in een cruciale foutieve weergave van datgene wat Johannes Paulus II
met pastorale “onderscheiding” eigenlijk bedoeld heeft.
En zo gaat het
volgens The great Façade met de vrijblijvende nieuwigheden
waardoor de Kerk nu al bijna vijftig jaar geplaagd wordt. Het “voortgaande
proces van verval”, waarover kardinaal Ratzinger klaagde en dan als paus een
tijd lang kon indammen, zal zich nu breder en dieper verbreiden, versneld door
een excurs met de lengte van een boek waarvan de nieuwigheden slechts als een
mening moeten worden beschouwd maar desondanks de Kerk een onafzienbare nieuwe
schade berokkent.
…..
Iedere
katholiek die die naam waardig is heeft de plicht weerstand te bieden tegen de
poging tot omverwerping van het permanente leergezag door een eigenzinnige paus
die blijkbaar geen respect heeft voor de leer van zijn voorgangers – doordat
hij de tegengestelde leer van een van hen samen met andere bronnen foutief
weergegeven heeft- en die in demagogie vervalt, als hij een beroep doet
op een barmhartigheid, die als de ergste soort geestelijke wreedheid moet
worden beschouwd. Het is ondenkbaar dat de leiding van de Kerk door niets
minder dan een pastoraal programma de zielen juist in toestand kan laten die
hen in het risico brengt verdoemd te worden, die hen er zelfs toe aanmoedigt
hun schuld te vergroten door een heiligschennende communie, terwijl zij erover
nadenken of zij in de toekomst van hun echtbreuk resp. ontucht zullen afzien.
Dat is een
dwaasheid, zoals er in heel de kerkgeschiedenis nog niet geweest is. En waar
zijn de leden van de hiërarchie die ons midden in deze gekte leiden? Zoals het
al in de tijd van de ariaanse crisis was, als de heilige Athanasius als
praktisch enige van de hiërarchen publiek het geloof verdedigde, zo zal het ook
nu zijn: het aantal prelaten dat standhoudt en weigert de leer van hun eigen
Kerk te verwerpen, zal zeer gering zijn. Misschien zal men ze maar op de
vingers van één hand kunnen tellen. Het lijkt daarom passend dit commentaar met
de woorden van een prelaat te besluiten die tot deze weinigen geteld mag worden
en zijn naam alle eer aandoet – bisschop Athanasius Schneider, die, nog vóór de
dreigende catastrofe werkelijkheid werd, het volgende verklaarde:
“Non possumus!”
Ik zal noch mistig gepraat noch een goed gecamoufleerde achterdeur naar de
profanering van het sacrament van het huwelijk en de eucharistie accepteren.
Evenmin zal ik het accepteren, dat men spot met het zesde gebod van God. Ik wil
liever zelf uitgelachen en vervolgd worden dan dubbelzinnige teksten en
oneerlijke methodes accepteren. Ik prefereer het glasheldere “gelaat van
Christus boven het met edelstenen versierde beeld van een vos” (H.
Ireneüs), “want ik weet Wie ik mijn vertrouwen heb geschonken”, “Scio cui
credidi!” (2 Tim. 1, 12)
(Rorate
Caeli, 2 november 2015)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten