zondag 30 juli 2017

De anatomie van een fiasco

Hieronder staat een uitvoerig commentaar op Amoris Laetitia van de Amerikaanse jurist, Christopher Ferrara dat in het tijdschrift "The Remnant" verschenen is. Met dank aan pastoor Mennen die dit vertaald heeft.

“Geen enkele voorkomende moeilijkheid, hoe groot ook, kan het rechtvaardigen dat Gods wet buiten werking wordt gesteld die alle handelingen verbiedt die in zich slecht zijn. Er zijn geen omstandigheden denkbaar waarin man en vrouw niet, vanuit de kracht van Gods genade, trouw hun plichten kunnen vervullen en hun ongerepte deugdzaamheid kunnen bewaren.”(Pius XII, Casti Connubii).

Zoals kardinaal Burke in een artikel dat in “National Catholic Register” verschenen is, heeft gezegd, blijkt Amoris Laetitia bij zorgvuldige lezing “een persoonlijk en dus geen magisterieel” document, “een persoonlijke beschouwing van de paus”, die “men niet mag verwarren met de verplichting in geloofsvragen waaraan men bij de uitoefening van het Leergezag gebonden is”. Dat is meer dan waar, maar misschien niet vanwege de redenen die de kardinaal noemt, zoals ik in de conclusie van dit artikel zal aangeven.

Maar dat lost nog niet het zwaarwegende probleem op dat door dit “Apostolisch Schrijven” van 56 bladzijden, dat tot nu toe zonder precedent is, wordt opgeworpen. De motivatie voor alles wat hier volgt ligt in het feit dat paus Franciscus Amoris Laetitia zo afgekondigd heeft, als ging het om  een authentieke en bindende act van het Magisterium en in het feit dat dit schrijven door zijn medewerkers en de kerkelijke progressieven overal in de wereld als zodanig beschouwd wordt. Daarom is Amoris Laetitia een verdere bouwsteen in de “The Great Façade”  van de pseudo-doctrines  in de vorm van niet bindende pastorale en disciplinaire vernieuwingen en nieuwe gedragswijzen en “benaderingen” die allemaal voor de eerste keer opdoken in die geweldige tijd, die als de “zestiger jaren” bekend staan. Daartoe horen de nieuwe liturgie, “oecumenisme”, “dialoog” en “interreligieuze dialoog”. De effecten van hun samengaan zijn ruïneus gebleken.


En nu dit. Een commentaar op de website van Rorate Caeli gaf stem aan wat omwille van de waarheid gezegd moet worden: “Men kan het niet anders uitdrukken: het apostolisch schrijven Amoris Laetitia is een catastrofe.”  Voice of the Family erkende op gelijksoortige wijze wat bij het lezen van het bedenkelijke hoofdstuk 8 meteen duidelijk werd: “Onze eerste lezing geeft voldoende aanleiding dit schrijven als een ernstige bedreiging voor de integriteit van het katholieke geloof en het echte welzijn van het gezin te beschouwen.”

Zelfs de commentatoren die anders eerder terughoudend zijn, hebben hun verontrusting niet kunnen verbergen vanwege de duidelijk afzwakking van de strenge leer van onze Heer op het gebied van de seksuele moraal en de programmatische manier van redeneren door Franciscus, dat “verzachtende omstandigheden” en “concrete situaties” de doodzonden van echtbreuk en ontucht op een of andere manier in alleen nog maar “onregelmatigheden” veranderen, die weliswaar het “ideaal” van het christelijk huwelijk niet halen maar desondanks “constructieve aanzetten” in zich bergen. Een uitgebreide behandeling bevindt zich in hoofdstuk II.

De televisie-uitzending The World Over van de Amerikaanse katholieke zender EWTN bracht een weliswaar vriendelijke geformuleerde maar toch vernietigende kritiek bij monde van fr. Gerald Murray, Robert Royal en Raymond Arroyo. De deelnemers benoemden de passages die toen onderzocht werden als “gevaarlijk”,  “erg verontrustend”,  “niet de taal van het evangelie”, “erg vreemd”, “een grote fout”. Zij zeiden dat de tekst “stropoppen” opzet, die men moet bevechten en die in “directe tegenspraak tot Johannes Paulus II en Familiaris Consortio en daaropvolgende documenten” staan; dat de tekst “niet overeenkomt met wat de Kerk tot nog toe gezegd heeft”, hij geeft blijk van de “valse barmhartigheid” van “vadertje goedzak” die uitverkoop houdt en die het ontvangen van de communie maakt tot een soort “eremedaille” die “men ontvangt ook al weet men, dat wat men doet, tegen de leer van de Kerk is” en tenslotte dat het document “tracht te verhullen wat in feite een verandering van de leer inhoudt…. waarbij men echter bestrijdt dat de leer veranderd wordt”. Zoals Arroyo vaststelde, wordt ten gevolge van de algemene teneur van het document “de uitzondering tot een een moeilijke regel of tot totaal geen regel meer”, terwijl de Kerk, om fr. Murray te citeren, “zich uitput in verontschuldigingen in plaats van het evangelie te verkondigen”.

Fr. Murray krijgt het laatste woord. Hij zegt, terwijl hij het natuurlijke recht van de gelovigen citeert om hun bezorgdheid uit te drukken zoals het in het Wetboek van Canoniek Recht erkend is:

“Mooie woorden zouden betekenen dat we onze mond zouden houden en niets zeggen. Maar de evangelische vrijmoedigheid brengt ons ertoe te zeggen: Heilige vader, ofwelbent u slecht geadviseerd ofwel hebt een gebrekkige opvatting in deze zaak….

Ik wil geen kritiek leveren op de paus… Maar één ding wil ik wel zeggen: als u publiekelijk iets doet wat in tegenspraak is met wat uw voorganger gedaan heeft, dan moet u daar verantwoording over afleggen en de garantie geven dat het evangelie gewaarborgd wordt. En ik geloof dat het dat is waarnaar veel bisschoppen, kardinalen en priesters verlangen.

In The Catholic Thing heeft Rober Royal de mening van de gebruikelijke goedpraters verworpen dat Franciscus de toelating van publiek bekende echtbrekers tot de heilige communie “in bepaalde gevallen” niet zou hebben toegestaan (zoals we verderop zullen toelichten). Want dat nu juist heeft hij wel gedaan zoals Franciscus trouwens zelf bij de persconferentie in het vliegtuig bij zijn terugkeer uit Griekenland toege geven heeft. Zie deel II (6). Royal klaagt over de onvermijdelijke gevolgen:

Amoris Laetitia hoopt een oplossing te bieden voor de levenssituatie van veel mensen in de moderne wereld; veel waarschijnlijker gooit de tekst nog meer olie op het laaiende vuur. Men heeft geen glazen bol nodig om te voorspellen, dat, zo gauw hertrouwd gescheidenen onder bepaalde omstandigheden te communie mogen gaan, dat ook spoedig, naar hun mening, zal gelden voor allen. En waarom dan ook niet homoseksuele paren, die ook wel aanspraak kunnen maken op verzachtende omstandigheden?
Aan de ene kant van een landsgrens wordt dan het uitreiken van de communie aan hertrouwd gescheidenen een symbool van een nieuwe uitstorting van de goddelijke genade en vergeving. Aan de andere kant blijft het ontvangen van de communie door iemand in “irregulaire” situaties ontrouw tegenover de woorden van Christus en mogelijk heiligschennis. Dat staat ons wereldwijd te wachten: chaos en strijd en niet-katholiek gedrag.

Philip Lawler stelde in LifSite News vast:

Amoris Laetitia - “De vreugde van de liefde” is geen revolutionair document. Het is een subversief document…  Jammer genoeg zal het netto effect van de benadering van de paus een versnelling zijn van de nu al machtige trend om de constante leer van de Kerk te verwerpen. En bijgevolg een verdwijnend respect voor de zielzorg die hij eigenlijk wil versterken.”

Catholic World Report, uitgegeven door pater Joseph Fessio S.J., heeft een symposium van artikelen rond de exhortatie gepubliceerd, die bijna allemaal in een zeker opzicht uiterst kritisch uitvallen, met name wat hoofdstuk 8 betreft, dat ook in het centrum van ons commentaar staat:

- De medebroeder van pater Fessio, James V. Schall S.J., was het ermee eens dat het document in zijn geheel een subversieve invloed heeft op de leer van de Kerk op het gebied van de seksuele immoraliteit en de zware zonden in het algemeen: “Als we echter alles bij elkaar nemen, dan lijkt het vaak alsof ons deze benadering tot de conclusie leidt dat er nooit ‘zonde’ heeft bestaan. Voor alles is er wel een verontschuldiging… Men neemt afstand van de houding van berouw over zijn zonden en is in de plaats daarvan opgelucht over de vaststelling dat men eigenlijk nooit echt heeft gezondigd.”

- Carl E. Olson noemde Amoris Laetitia “diepgaand en warrig” en stelt vast dat “Franciscus, naar het schijnt, een beetje een spelletje speelt met zijn argumenten en bronnen”. (Niet slechts naar het schijnt en niet een beetje maar echt en tamelijk ernstig zoals we nog zullen zien.)

- De gerenommeerde canonist Edward Peters klaagde over “het meer dan af toe gebruiken van plattitudes, van karikaturen van afwijkende standpunten en van citaten van hemzelf” in Amoris Laetitia. Hij constateerde een “ernstig misbruiken van de leer van het Concilie in Gaudium et Spes 51 (een regelrecht bedrog dat we nog zullen bespreken) en hij verbaast zich over het wonderlijke idee van Franciscus, dat er “beproefde trouw” en “christelijk engagement” kan bestaan in  “voortdurende overspelige relaties” die volgen op een “publieke en definitieve scheiding van een vroegere echtgenoot”.

- Eduardo Echeverria, professor voor filosofie en systematische theologie aan het Sacred Heart grootseminarie in Detroit levert een reeks zwaarwegende kritiekpunten:
“Franciscus lijkt bijna (niet helemaal maar bijna) niet in staat te accepteren dat iemand voor het verwerpen van de waarheid over huwelijk en gezin zondig verantwoordelijk is”….
“Bij alle respect tegenover Franciscus denk ik dat hij impliciet een deur open zet naar een “gradualiteit van de wet” en daarmee naar een “situatiemoraal”. (Dat nu heeft hij gedaan zo-als ik hieronder nog zal aantonen)
Franciscus bevordert “de verduistering van het licht” omdat hij de morele autoriteit van deze normatieve zedelijke ordening devalueert als hij in deze samenhang van “regels” spreekt. Hij wil een morele ruimte scheppen waarin iemand als zonder schuld beschouwd kan worden; en hij gaat zelfs zo ver dat hij insinueert dat degenen die deze normen onvoorwaardelijk willen toepassen (voor hem zijn het hier “slechts regeltjes”) een koude “bureaucratische moraal” ten toon spreiden.

Deze conclusie lijkt toch heel ver verwijderd te zijn van de Catechismus van de Katholieke Kerk…..”

Moeten we het kaf van het koren scheiden – opnieuw?

Ondanks deze vernietigende (hoewel ingehouden) commentaren waren de boven genoemde “mainstream”-commentatoren er enorm op uit de orthodoxe elementen te benadrukken die men in de meanderende 256 pagina’s van deze warrige breedsprakige tekst kan aantreffen. Dan hebben we daar een o.a. een duidelijke veroordeling van abortus in par. 83. (Maar dat wordt in dezelfde alinea verbonden met de foutieve bewering dat “de Kerk” – d.w.z. Franciscus – “de doodstraf beslist verwerpt”). Waarom zou een gelovige echter moeite moeten doen om de rechtgelovige delen uit “een pauselijk document” te filteren? Uit een document, dat, zoals zelfs deze main-stream-commentatoren constateren, chaos en strijd in de Kerk zal veroorzaken. Een document dat subversief is en de algemene indruk geeft dat de doodzonden allemaal min of meer te verontschuldigen zijn; dat gebruik maakt van misleidende citaten, van onzuivere argumenten, van karikaturen van tegenovergestelde visies en dat de deur openzet naar het grote kwaad van de situatiemoraal.

Als de wereldberoemde chef-kok van een sterrenrestaurant een taart zou serveren waarbij in het recept “een theelepel cyanide” zou zijn verwerkt, zouden wij toch niet de andere gezonde ingrediënten prijzen vanwege de goede reputatie van de kok. Wij zouden de taart weggooien en de kok laten opsluiten. Bij een zonder enige twijfel subversief “Apostolisch Schrijven” hebben de gelovigen niet de plicht het te ontleden op een aanvaardbare katholieke leer over huwelijk en gezin. Hebben we al niet genoeg van deze onzin gehad? Het is niet de taak van de gelovigen om de met fouten doorspekte leer van de paus na de publicatie met “verdedigende commentaren” die het “positieve eruit hallen” en het negatieve laten voor wat het is, te “zuiveren”. Het is de taak van de paus om de gelovigen een leer te verkondigen die zuiver is en waarop zij zonder meer kunnen vertrouwen – op alle pagina’s van het document.

Nu we sinds drie jaar deze dingen beleven, weten we maar al te goed dat dit pontificaat voortdurend de enge grenzen van de pauselijke onfeilbaarheid laat zien, een charisma dat nu eenmaal ophoudt bij de grens van nieuwigheden; en daar ziet Franciscus zich juist als stoutmoedige pionier. Er is geen veelzeggender commentaar op dit document als de beginopmerking van pater Zuhlsdorf: “We zijn nog juist ontsnapt aan een voltreffer, minstens aan het laden en richten.” Niets kan de ramp van dit pontificaat beter aantonen dan de onbedoelde erkenning dat Franciscus zich als een amok-schutter op een universiteitscampus gedraagt, en dat we blij mogen zijn dat hij ons gemist, respectievelijk een schampschot gegeven heeft. Man, dat scheelde echt niet veel! Wat betreft de plaatsen in Amoris Laetitia, die, hoewel langdradig, gedeelten van de traditionele leer over huwelijk en gezin onderstrepen: die leer is al in talloze bronnen van het onfeilbaar leergezag in overvloed aanwezig, met daaronder wonderschone, betekenisvolle encyclieken, die al van de volle instemming van de trouwe katholieken verzekerd zijn. De ontrouwe katholieken van hun kant zullen zich nauwelijks enige moeite getroosten de encycliek te lezen maar zich tevreden stellen met het nieuws dat nu door heel de wereld rondgebazuind wordt: dat namelijk Franciscus die hele “echtbreuk”-zaak versoepeld heeft. En als dan aan het eind van de conflictueuze “synodale reis” waarop Franciscus zo aandrong en die hij van het begin tot het einde ensceneerde, de traditionele katholieken zouden moeten juichen, dan is dat alleen omdat hij niet gedaan heeft waartoe hij hoe dan ook de macht niet heeft, namelijk de leer veranderen – waartoe diende dan die hele “Synode over het gezin” überhaupt?

Het antwoord op deze vraag is voor iedereen die in het volle bezit van zijn verstand is, overduidelijk. De Synode was alleen maar de bestelbus voor Amoris Laetitia waarin Franciscus, zoals ik hieronder zal aantonen, eindelijk het doel bereikt waar hij vanaf het begin naartoe gewerkt heeft: de toelating “bepaalde” (uiteindelijk alle) gescheiden en “hertrouwde” katholieken, naast andere habituele zondaars op het punt van seksualiteit, tot de biecht en de heilige communie zonder voorafgaand berouw en verandering van leven. De eigenlijk leer van de onontbindbaarheid van het huwelijk blijft onaangetast – zij wordt zelfs alinea voor alinea met bloemrijke lofprijzing omgeven – terwijl het plan van Franciscus die onontbindbaarheid in de praktijk te negeren uiteindelijk bevestigd wordt. Amoris Laetitia verbreedt daarmee de opening die al gecreëerd was in de beruchte paragrafen 84-86 van het slotrapport van de Synode van 2015.

Maar het wordt nog erger. De meest pessimistische prognoses worden overtroffen wanneer Franciscus nog verder gaat dan de schijn-Synode en verkondigt wat de facto, als het mogelijk zou zijn, zou uitlopen op een kerkelijke “amnestie” voor ernstig immoreel gedrag op seksueel terrein. Dit resultaat wordt bereikt doordat het document de moraalleer van de Kerk reduceert tot algemene gedragsregels, het huwelijk tot een “ideaal”, en zelfs het natuurrecht tot een “objectief ideaal. Gedrag dat daarvan afwijkt kan op basis van “verzachtende omstandigheden” als vergeeflijk worden beschouwd. In dit geval hebben met situatie-ethiek te maken, zoals prof. Echeverria opmerkt.

Zoals dit artikel zal aantonen, is deze rampzalige doorbraak van de neomodernistische rebellie te vinden in hoofdstuk 8, waarvan de bizarre titel reeds veelzeggend is: “De gebrokenheid  begeleiden, onderscheiden en integreren”.

Als Franciscus zijn zin krijgt, zal de Kerk nu onrouwmoedige, habituele, publieke bedrijvers van doodzonde in het kerkelijke leven integreren; hoewel de Kerk, omwille van hun eigen heil, steeds geleerd heeft, dat ze geen levende leden van de Kerk zijn, zolang ze geen berouw hebben, de absolutie hebben ontvangen en tot een leven in de heiligmakende genade zijn hersteld. Dit “integratie”-plan van de paus omvat (maar zeker niet alleen) hen die in overspelige tweede “huwelijken” leven of eenvoudig met iemand samenleven zonder de bedoeling hun immorele situatie te beëindigen. Dit gebeurt onder het voorwendsel dat deze mensen eenvoudigweg zo hulpeloos zijn in hun zonden, dat ze daarom niet als schuldig beschouwd kunnen worden, resp. dat men niet van hen mag verwachten dat ze hun leven meteen veranderen en dat de “barmhartigheid” vraagt dat de Kerk aan hun “gebrokenheid” onderdak verleent, totdat zij ooit in de toekomst geestelijk “groeien”. Maar waar blijft hier Gods genade? In de gebruikelijke postconciliaire dubbelzinnigheid van de modernisten spreekt zich Amoris Laetitia schaamteloos tegen door te stellen: “Huwelijk en gezin ontvangen van Christus door zijn Kerk de noodzakelijke genade om van Gods liefde te getuigen en een gemeenschappelijk leven te leiden” (§ 63).

Ging het hier maar om een grap. Maar Franciscus is doodserieus. Vanzelfsprekend is er voor wat ik hier zeg, bewijs nodig. Dit zal heel gedetailleerd en daarom ook nogal lang zijn. Maar een dergelijke ernstige zaak moet volledig en ter zake uiteengezet worden en vraagt een grondige analyse, geen algemene karakterisering van het document.


DEEL I

HOOFDSTUK 1-7

VOORTEKENS VAN DE ONDERMIJNING

Hoewel het focus van dit commentaar ligt op hoofdstuk 8 van Amoris Laetitia, bevatten de voorafgaande hoofdstukken al talloze voortekenen van de daarop volgende ondermijning. Deze retorische aperitiefjes voor het hoofdgerecht neigen ertoe de traditionele leer van de Kerk rond huwelijk en gezin  te ondermijnen, resp. te kleineren. Hetzelfde gebeurt met de gevaren die de huwelijk en gezin in onze tijd bedreigen en die door een hele reeks pausen vóór het Tweede Vaticaans Concilie uiteengezet zijn (er zijn citaatverwijzingen naar Pius XI en Pius XII, van hun compromisloos “rigorisme” is niets in de tekst terecht gekomen).

1. De bom ontploft in paragraaf 3

Vanaf het begin toont Amoris Laetitia een verbluffend Leitmotiv van morele relativering al naargelang de plaatselijke resp. de persoonlijke omstandigheden. Franciscus citeert een van zijn eigen merkwaardige uitlatingen en verkondigt:
Terwijl ik eraan herinner dat de tijd meer waard is dan de ruimte, wil ik er opnieuw op wijzen dat niet alle leerstellige, morele of pastorale discussies door een ingrijpen van het leergezag beslecht moeten worden. Vanzelfsprekend is er in de Kerk een eenheid van leer en praktijk noodzakelijk; maar dat verhindert niet dat verschillende interpretaties van sommige aspecten van de leer of sommige conclusies die daaruit getrokken worden, verder blijven bestaan. Dat zal zo lang gebeuren tot de Geest ons binnenleidt in de volledige waarheid (vgl. Joh. 16, 13), dat wil zeggen tot Hij ons volledig binnenleidt in het mysterie van Christus en wij alles met zijn blik kunnen zien. Bovendien kunnen in ieder land of in iedere regio meer geïncultureerde oplossingen gezocht worden die rekening houden met de plaatselijke tradities en behoeften. Want de culturen [zijn] zeer verschillend van elkaar en ieder algemeen principe [….] moet worden geïncultureerd, als het nageleefd en toegepast moet worden.

De gevolgen zijn overduidelijk en desastreus. Deze passage is duidelijk bedoeld om iedere regio en volk de gelegenheid te geven hun eigen cultuurgebonden “interpretatie” van de universele eucharistische discipline van de Kerk vast te stellen, rekening houdend met “hertrouwd” gescheidenen en andere habituele publieke bedrijvers van doodzonde, ja zelfs de eigen interpretatie van andere “algemene principes” vast te stellen met daaronder “sommige aspecten” van de kerkelijke leer. Zoals reeds tijdens de “synodale reis” beroept Franciscus zich op de “Geest” als een blijvende bron van “openbaring”, die “ons de volledige waarheid binnenleidt”- die tot nu toe verborgen was – tot de Geest ons tenslotte binnen voert in het mysterie van Christus en wij alles met zijn blik kunnen zien”. In één woord: “de God van de verrassingen”, die Franciscus al aan het einde van de Synode in 2014 bij de wereld introduceerde. Hier toont zich een bedenkelijke gnostische opvatting van discipline en leer.

Tijdens de bovengenoemde bespreking op EWTN stelde Robert Royal vast dat paragraaf 3 in de praktijk tot de absurde situatie leidt, dat men in zijn auto stappen kan en naar Polen kan rijden en dat het daar als heiligschennis en breuk met de traditie gezien wordt, als een klap in het gezicht van de Heer, als je als hertrouwd gescheidene de heilige communie ontvangt. Rijdt men dan naar Duitsland, dan heb je ineens te maken met de nieuwe uitstorting van de barmhartigheid en met openheid voor de dialoog.

2.  Een bord ondermijnende voorgerechten

Na deze onheilspellende ouverture serveert Amoris Laetitia talloze verwijzingen naar de naderende ondermijning midden tussen vrome lofzangen op “Gods plan” voor het huwelijk. We bevelen hier met nadruk de uitstekende analyse aan van Chris Jackson waarbij hij de tendentieuze passages behandelt waarbij hij het volgende vaststelt:

* Lof voor de zogenaamde “gelijkmatige(re) verdeling van lasten, verantwoordelijkheden en taken” in het “moderne” gezin in tegenstelling tot “vormen en modellen uit het verleden” (32);

* een belachelijk zwakke bedenking dat de Kerk “niet mag nalaten zich ten gunste van het huwelijk uit te spreken” omdat zij anders “de wereld waarden zou onthouden die wij kunnen en moeten aanbieden” (35);

* de bewering “dat het geen zin heeft de hedendaagse slechte ontwikkelingen te hekelen alsof dit de zaken zou veranderen” – terwijl Franciscus nooit nalaat de “slechte hedendaagse ontwikkelingen” die hij belangrijk acht te hekelen en dat zijn dan toevallig altijd politiek correcte doelen (35);

* de valse beschuldiging dat de leer van de Kerk over het huwelijk overschaduwd werd door een bijna exclusieve nadruk op de plicht tot voortplanting” in tegenstelling tot het zogenaamde “eenmakende” aspect, terwijl juist het tegendeel het geval is (36);

* de valse beschuldiging dat de Kerk een “overdreven ideaalbeeld” en een “al te abstract theologisch ideaal van het huwelijk” zou hebben laten zien (36);

* de valse beschuldigingen dat de Kerk lang “de nadruk heeft gelegd op leerstellige, bioëthische en morele uitgangspunten”, “zonder de aansporing zich voor de genade te openen” en dat de Kerk ten onrechte heeft nagelaten “ruimte te laten aan het geweten van de gelovigen” (37) – dit is duidelijk voorwerk voor hoofdstuk 8.

* de verklaring dat het “legitiem en juist is oude vormen van het traditionele gezin die door autoritarisme en zelfs geweld gekenmerkt zijn, te verwerpen, laat opvallenderwijs na om nader te verklaren wat precies met “oudere vormen van het traditionele gezin” bedoeld wordt (53);

* een tamelijk geraffineerde als vanzelfsprekendheid gebrachte vermelding van “partner-schappen tussen personen van hetzelfde geslacht” als onderdeel van het “grote palet van gezinssi-tuaties, die een zeker houvast kunnen bieden”, ook al “kunnen zij niet zomaar met het huwelijk gelijk gesteld worden”(52) – op deze manier wordt de leer van de Kerk over de morele plicht de legalisering van iedere vorm van dit soort “partnerschappen” te bestrijden en zich tegen de invoe-ring ervan te verzetten, stiekem over boord gezet;

* de subtiele degradering van de “onontbindbare vereniging van één man en één vrouw” tot alleen maar een “gezinssituatie” die “een volkomen maatschappelijk functie vervult als een stabiele verbintenis” – dat betekent dat “partnerschappen tussen personen van gelijk geslacht” een mindere rol kunnen spelen, wat in volledige overeenstemming is met de weigering van Franciscus zich hoe dan ook te verzetten tegen de legalisering van dergelijke verbintenissen in Ierland, de Verenigde Staten en zelfs in Italië (52);

* “de emancipatie van de vrouw” wordt geprezen en iedere samenhang met actuele problemen wordt genegeerd, terwijl zij die er anders over denken eenvoudigweg van “mannelijk chauvinisme” beschuldigd worden (54);

* het onbegrijpelijke advies – van niemand minder dan de paus van Rome -, “de raad aan te nemen van bepaalde Oosterse meesters die erop aan dringen het bewustzijn te verruimen om niet in  zeer beperkte ervaring gevangen te blijven zitten die ons oogkleppen opzet”, want “het gaat er alleen om de vrijheid te bezitten te accepteren dat het plezier verschillende uitdrukkingsvormen heeft op de diverse momenten van het leven”… (149);

* de crue afwijzing van de vermaning in de Heilige Schrift: “U, vrouwen, weest onderdanig aan uw mannen” (Ef. 5, 22). In plaats daarvan moet dan een andere vermaning van Paulus komen: “Weest elkaar onderdanig” (Ef. 5, 21) maar dat heeft totaal niets van doen met de gezagsverhoudingen in het gezin (156);

* de bewering dat het katholieke priesters zou ontbreken aan pastorale kennis van gezinsproblemen en dat zij zouden moeten leren van “de ervaring van de lange oosterse traditie van de gehuwde priesters” – is een bedekte verwijzing naar wat waarschijnlijk het doel van de volgende “synodale reis” zal zijn: het begin van de afschaffing van het priestercelibaat (202).

Kortom wanneer we aankomen bij hoofdstuk 8 waarin praktisch de meeste schade wordt aangericht, is de lezer al  op de “de grote openbaring” voorbereid.

DEEL II

EEN ANALYSE VAN DE ONDERMIJNING

Terecht noemt Philip Lawler Amoris Laetitia een “ondermijnend” document dat zeer waarschijnlijk verhaasting betekent van de toch al sterke trend de constante leer van de Kerk af te schaffen. Als men hoofdstuk 8 leest met de paragrafen 291-312, begrijpt men dat deze pagina’s die “een begeleiden, onderscheiden en integreren van de gebrokenheid” van de kant van de Kerk uitdrukkelijk voorstaan, voor ondermijnende doelen niet slimmer hadden kunnen worden geschreven.

1. “Morele oecumene” en waardering voor “irreguliere” seksuele verbintenissen; het christelijk huwelijk nog slechts een ideaal (291-294)

Amoris Laetitia probeert het absurde idee van een “morele oecumene” dat voor het eerst bij de Synode van 2015 gelanceerd werd met de mantel van het leergezag te bekleden. Volgens deze weerzinwekkende nieuwigheid moet de Kerk nu de “constructieve elementen” erkennen in relaties die ze altijd als doodzonde veroordeeld heeft, waaronder een tweede “huwelijk”, ongehuwd samenwonen, zolang ze maar voldoen aan de criteria van een nieuwe controlelijst van “constructieve kenmerken”, die ongeoorloofde seksuele verhoudingen een zekere adel moeten verlenen: “stabiliteit”, “diepe genegenheid”, “verantwoordelijkheid tegenover de kinderen” en “de eigenschap om beproevingen te doorstaan” (293).
Zoals de oecumene onophoudelijk hamert op de “goede elementen” in de valse, met ketterijen en bijgeloof overladen religies en daarbij de aanhangers ervan rustig in hun dwaling laten, wordt nu in de pas uitgevonden “morele oecumene” van de Synode van Franciscus onophoudelijk gehamerd op de goede elementen in de valse relaties, waaronder echtbreuk en ontucht en worden degenen die zich daarmee bezig houden rustig in hun zonden gelaten. In 2016, na de Synode, wordt plotseling het idee van een leven in zonde afgeschaft, net zoals het idee, dat men zich buiten de ene ware Kerk kan bevinden na Vaticanum II plotseling afgeschaft werd.
Bijgevolg en ook in overeenstemming met de oecumene stelt ons Amoris Laetitia nu in kennis van het feit, dat “het christelijk huwelijk, een afstraling van de eenheid tussen Christus en zijn Kerk, volledig gerealiseerd wordt in de vereniging van één man en één vrouw, die zich in exclusieve liefde en vrije trouw aan elkaar schenken, die bij elkaar horen tot de dood, zich open stellen voor het doorgeven van leven en geheiligd worden door het sacrament…”(292).
De lezer kan gemakkelijk raden wat gaat volgen: “Sommige verbintenisvormen zijn radicaal in tegenspraak met dit ideaal, terwijl anderen het minstens deels en op analoge wijze realiseren.” Zo wordt dus het christelijk huwelijk “de volledige realisering” van het huwelijk, terwijl van ongeoorloofde seksuele verbintenissen in alle ernst beweerd wordt, dat ze dit “ideaal” minstens “deels” realiseren. Op soortgelijke wijze wordt de katholieke Kerk heel “oecumenisch” gepresenteerd als slechts degene die in het bezit is van de “volle waarheid”, terwijl andere godsdiensten die in meer of minder aanvaardbare mate bezitten. Zo zit iedereen veilig en goed waar hij is, hoewel het beter zou zijn als hij de “volle waarheid” zou bezitten. De effecten van deze manier van voorstellen op de bekeringen tot het katholieke geloof zijn overduidelijk; de effecten op de bekering tot het christelijk huwelijk zullen dezelfde zijn.

Het volgende subversieve element (waarbij de Synode van 2015 wordt geciteerd) is een morele rechtvaardiging van het burgerlijk huwelijk en zelfs van het ongehuwd samenwonen als alternatief voor het “ideaal” van het christelijk huwelijk: “de keuze voor een burgerlijk huwelijk of in veel gevallen voor het ongehuwd samenwonen, heeft dikwijls zijn oorzaak niet in vooroordelen of weerstand tegen de sacramentele verbintenis maar in culturele of toevallige omstandigheden…. vooral omdat het huwelijk op maatschappelijke gronden als luxe beschouwd wordt zodat de materiële nood de mensen tot zulke de facto verbintenissen” (294).
Men kan alleen maar lachen over de bewering van de Synode dat materiële nood een eenvoudige katholieke huwelijksplechtigheid onmogelijk zou maken of dat het “hokken” minder duur is dan het samenleven onder één dak in het heilige huwelijk. Dat herinnert ons aan “Over de geest van de wetten” van Montesquieu dat erop gericht was het christelijk huwelijk te ondergraven en voor de echtscheiding te pleiten. Dat gebeurde door verschillende “culturele alternatieven” voor de goddelijke instellingvan het huwelijk als een rij droge antropologische feiten op te sommen (294).
Volgens Franciscus moeten “feitelijke verbintenissen” nu als mogelijkheden voor een weg naar de volheid van het huwelijk en het gezin in het licht van het evangelie (294). Aldus beweert men nu dat mensen die in zonde leven, “deel hebben” aan de werkelijkheid van het huwelijk – een uitspraak die even onzinnig  als de bewering dat ketters, die zelfs het bestaan van de katholieke Kerk afwijzen en alle mogelijke vormen van zwaar zondige seksuele immoraliteit praktiseren, zich toch nog in “gedeeltelijke gemeenschap” met haar zouden bevinden.
Datgene wat Romano Amerio als “verlies van het wezenlijke” in het postconciliaire denken getypeerd heeft – een tendens om precieze onderscheidingen te vermijden tussen goed en kwaad, waar en vals, geoorloofd en ongeoorloofd, dikwijls zelfs het onderscheid op zich -  richt zich nu op het christelijk huwelijk en zowaar op deze zedelijke wet zelf. De reducering van het huwelijk tot een “ideaal” ondermijnt op radicale wijze het respect voor de goddelijke instellingen, die Franciscus zogenaamd voorgeeft te verdedigen. En zo wordt uit de enige wettige verbintenis tussen man en vrouw nog slechts het eindpunt van een scala van verbintenismogelijkheden, die allemaal als meer of minder goed te beschouwen zijn. Doodzondige seksuele verbintenissen worden niet meer gezien als gevaar voor het eeuwig zielenheil, maar slechts als treden van “graduele” morele ontwikkeling.
Dit “verlies van het wezenlijke” is praktisch een thema in Amoris Laetitia. In lijn daarmee heeft kardinaal Schönborn – beroemd en berucht voor zijn openheid voor homoseksualiteit en echtscheiding – bij de wereldpresentatie van dit document gejuicht: “Mijn grote vreugde over dit document is, dat het consequent de kunstmatige, oppervlakkige en duidelijk scheiding tussen “regulier” en “irregulier” overwint…..” – dat wil zeggen tussen moreel goede en moreel slechte echtelijke verbintenissen.

2. “Het integreren van de breekbaarheid” van hen die in immorele seksuele verbintenissen leven; de objectieve levenswijze en het daaruit voortkomende schandaal, alsmede de profanisering van de eucharistie worden genegeerd (295-299)

Zoals ik met betrekking tot het slotrapport van de synode van 2015 al heb vastgesteld, is het ononderbroken verbod van de Kerk voor publieke echtbrekers die in een zogenaamd “tweede huwelijk” leven,  om de heilige communie te ontvangen, niet zomaar een voorschrift dat veranderd kan worden. Eerder is deze discipline, vermeld in canon 915 “afgeleid van de goddelijke Wet en overschrijdt daarom het domein van het positieve kerkelijke recht…., zoals de Pauselijke Raad voor de Wetsteksten in 2000 uiteengezet heeft. Dit verwerpt heel duidelijk het doel waarheen Franciscus de laatste drie jaar heeft gewerkt.
Het gaat daarbij niet om de subjectieve schuld van “hertrouwd” gescheidenen in afzonderlijke gevallen, hoe ongeloofwaardig de bewering ook mag zijn dat zij zich van hun zondige situatie helemaal niet bewust zouden zijn. Het eigenlijke punt is het volgende zoals de Pauselijke Raad formuleert:

"Inderdaad is het een objectieve schade voor de kerkelijke gemeenschap als iemand die objectief als onwaardig bekend staat, het Lichaam des Heren ontvangt; het is een gedrag dat  de rechten van de Kerk en van alle gelovigen schendt, het recht namelijk om consequent volgens de eisen van die gemeenschap te leven. In het concrete geval van de toelating hertrouwd gescheiden gelovigen tot de heilige communie gaat het om de ergernis – begrepen als een handeling die andere mensen tot het slechte aanzet – die betrekking heeft tegelijk op het sacrament van de Eucharistie als ook op de onontbindbaarheid van het huwelijk.

Een dergelijke ergernis is er ook dan wanneer een dergelijk gedrag geen verwondering meer oproept; ja, juist tegenover de vervorming van de gewetens wordt een geduldig en tegelijk beslist handelen van de zielzorger des te meer noodzakelijk, met het oog op bescherming van de heiligheid van de sacramenten, de verdediging van de christelijke moraal en het juiste onderricht van de gelovigen."

Zo wil Amoris Laetitia een discipline afschaffen die niet afgeschaft kan worden zonder de goddelijke wet te schenden. Het document gaat daarbij in twee stappen te werk. Eerst volgt een algemen “integratie” volgens de “pastorale onderscheiding van de respectievelijke pastor. Tenslotte volgt, passend bij deze onderscheiding de toelating tot de sacramenten “in bepaalde gevallen”.
Allereerst de “integratie”. Hier gaat Franciscus meteen los om  naar eigen goeddunken vrij met zijn argumenten en bronnen om te gaan, zoals Carl Olsen het noemde. Zoals reeds de Synode van 2015 haalt Franciscus valselijk Johannes Paulus II aan als argument voor een zogenaamde “wet van de gradaliteit” ten aanzien van het onderhouden van “de objectieve eisen van de wet” (295). Johannes Paulus II sprak in Familiaris Consortio in werkelijkheid echter over een spirituele ontwikkeling en hij verwierp elk idee van “graduele” aanvaarding van de moraalleer waaraan immers alle mensen gehouden zijn:
Daarom mag de zogenaamde "wet van de geleidelijkheid" of de geleidelijke vooruitgang niet vereenzelvigd worden met de "geleidelijkheid van de wet", alsof er verschillende graden en verschillende vormen van geboden zouden zijn in de goddelijke wet voor onderscheiden mensen en situaties. (Familiaris Consortio 34).

Zoals we nog zullen zien stelt Franciscus het juist voor alsof er “verschillende graden en verschillende vormen van geboden zijn in de goddelijk wet voor onderscheiden mensen en situaties”. Hij slaagt erin een verwijt te ontgaan doordat hij beweert dat de zedenwet weliswaar voor allen geldt, maar dat de plicht te handelen volgens de wet kan variëren afhankelijk van de concrete omstandigheden, wat eenvoudigweg een versluierde “gradualiteit van de wet” of ook wel situatie-ethiek is.

Dan de “onderscheiding van ‘irreguliere situaties’”. Hier begint Franciscus revolutionaire bliksemschichten te gooien, terwijl hij de Synode citeert, die hij zelf met progressieve figuren volgestopt heeft om er zeker van te zijn, dat daarbij een woordenvloed zal klinken waarop hij nu zijn uitspraken steunt.

"Het is de weg van de Kerk niemand te veroordelen…. Het is noodzakelijk ‘oordelen te vermijden die geen rekening houden met de complexiteit van de verschillende situaties’, ‘het is onontbeerlijk te letten op de manier waarop de mensen leven en op grond van hun situatie lijden…."(296)
"Het gaat erom iedereen te integreren: men moet ieder individu helpen zijn eigen weg te vinden om aan de kerkelijke gemeenschap deel te nemen opdat hij zich voelt als ontvanger van een “onverdiende, onvoorwaardelijke barmhartigheid zonder tegenprestatie. Niemand mag voor altijd veroordeeld worden want dat is niet de logica van het evangelie! Ik spreek hier niet alleen over gescheidenen die een nieuwe verbintenis zijn aangegaan maar over allen in welke situatie ze ook zijn" (297).

Dat wil zeggen, mensen die in een objectieve situatie van doodzonde leven, hoeven geen berouw te hebben en hoeven hun leven niet te veranderen, omdat “niemand voor eeuwig veroordeeld kan worden”. Naar het schijnt, denkt Franciscus aan een soort verjaringstermijn voor de doodzonde na afloop waarvan er geen enkele hindernis meer bestaat om aan het kerkelijk leven deel te nemen. Nee, de “gebrokenheid” van eenieder moet vroeg of laat “geïntegreerd” worden! Vooral de “hertrouwd” gescheidenen.

Vervolgens doet Franciscus voorstellen voor criteria voor de procedure om de kwaliteit te beoordelen van publieke overspelige relaties:
"De gescheidenen in een nieuwe verbintenis bijvoorbeeld kunnen zich in heel verschillende situaties bevinden, die niet gecatalogiseerd of in al te starre classificaties gevangen mogen worden zonder ruimte te geven aan geschikte persoonlijke en pastorale onderscheiding. Er is het geval van een tweede, in de loop van de tijd geconsolideerde verbintenis met nieuwe kinderen, met beproefde trouw, grootmoedige overgave, christelijk engagement, met het bewustzijn van de irregulariteit van de eigen situatie en de grote moeilijkheid om die terug te draaien zonder in geweten te voelen dat men een nieuwe schuld op zich laadt." (298)

Het is haast niet geloven maar we hebben een paus die in alle ernst voorstelt dat sommige publieke echtbrekers een eerste-klas-behandeling genieten, terwijl anderen in de derde klas verblijven, tenminste voor een deel van hun “reis” in de richting van de “integratie”. Dat een paus in een pauselijk document kan verkondigen dat allesoortige publieke echtbrekers “trouw” en christelijk engagement kunnen laten zien, werpt de vraag op of Franciscus niet van mening is dat het voor de katholieke Kerk na vijftig jaar van “oecumenische dialoog” nu tijd is de Anglicaanse Kerk na te volgen in de erkenning van de baanbrekende poging richting “katholieke scheiding” door Hendrik VIII. Zijn coup met de “hervorming” van de huwelijksnietigheid gaat zeker die kant uit.

Bij zijn volgende goocheltruc met bewijzen uit bronnen citeert Franciscus opnieuw Familiaris Consortio (84) van Johannes Paulus II, deze keer voor de bewering: “De Kerk heeft weet van situaties waarin beide partners op serieuze gronden – bijv. vanwege de opvoeding van de kinderen – de verplichting uit elkaar te gaan niet kunnen nakomen” (298). Er staan geen haakjes om aan te geven dat er woorden weggelaten zijn waaraan Franciscus blijkbaar voorbij wou gaan. De volledige zin luidt: “Dat betekent concreet, dat, als beide partners op serieuze gronden – bijv. vanwege de opvoeding van de kinderen – de verplichting uit elkaar te gaan niet kunnen nakomen, zij zich verplichten volledig in onthouding te leven, dat betekent dat ze van handelingen afzien die aan echtelieden voorbehouden zijn”.

Wat heeft Franciscus te zeggen over de leer van Johannes Paulus II, die ook de vaste leer van de katholieke Kerk is, namelijk dat gescheiden en burgerlijk hertrouwde paren die vanwege de kinderen niet uit elkaar kunnen gaan, in volledige onthouding moeten leven en af moeten zien van alle overspelige seksuele contacten? Men kan het bijna niet geloven maar het staat er, begraven in een voetnoot die verwijst naar het misleidend verkorte citaat.
"Velen die de door de Kerk geboden mogelijkheid (!) om “als broer en zus” samen te leven, kennen en aanvaarden, benadrukken dat in deze situaties waarin enkele uitdrukkingsvormen van de intimiteit ontbreken “niet zelden de trouw gevaar loopt en dat het welzijn van de kinderen eronder lijdt.” (Vaticanum II, Past. Const. Gaudium et Spes over de Kerk in de wereld van vandaag, 51)

Men dient er vooral op te letten hoe de voetnoot bovendien de leer van Johannes Paulus II foutief weergeeft doordat zij diens bevestiging van een positieve morele plicht reduceert tot een loutere “mogelijkheid” die de Kerk “biedt”. Wat kan men van de gelovigen anders verwachten dan een angstig afgrijzen, als een paus beweert dat mensen die in echtbreuk leven behoefte hebben aan “intimiteit” om hun “echtbreukpartners” trouw te kunnen blijven en dat die intimiteit nodig is voor het welzijn van de kinderen.

Erger nog – zoals Sandro Magister vlijmscherp vaststelt – Franciscus heeft die gelovige katholieken “een klap in het gezicht” gegeven die zich gehouden hebben aan de constante leer van Johannes Paulus II door een kuis leven in een burgerlijk “tweede huwelijk” waarin vanwege de kinderen een uiteengaan onmogelijk is. “Hen wordt inderdaad gezegd dat zij daardoor hun nieuw gezin kunnen schaden; dat, als sommige uitdrukkingsvormen van de intimiteit ontbreken, niet zelden de trouw in gevaar komt en dat het welzijn van de kinderen eronder lijden [kan]. De implicatie daarvan is dat de anderen [de hertrouwd gescheidenen] liever een volledig huwelijksleven zouden leiden, zelfs in een tweede burgerlijk huwelijk, en nu zelfs wellicht de communie ontvangen.”

Alsof dit nog niet genoeg belediging was, bevat dezelfde strategische voetnoot nog een verdere  foutieve weergave van bronmateriaal. Het citaat uit Gaudium et Spes, nr. 51 heeft in werkelijkheid betrekking op de situatie van  geldig gehuwde personen waarbij een van de twee echtelieden echtelijke betrekkingen vermijdt uit ongeordende angst kinderen te krijgen. Bovendien is het citaat gebrekkig. Want de tekst op de website van het Vaticaan luidt: “Waar nu de intimiteit van het huwelijksleven wordt stil gelegd, kan de huwelijkstrouw niet zelden gevaar lopen en het welzijn van de kinderen schade lijden; want dan dreigt er gevaar voor de opvoeding van de kinderen en voor een moedig aanvaarden van meer kinderen.”  Merkwaardigerwijs of misschien ook helemaal niet zo merkwaardig ontbreekt het zinsdeel over “een moedig aanvaarden van meer kinderen” in het citaat van Franciscus.

Vervolgens richt Franciscus zich op zijn eigenlijke doel, namelijk om de “breekbaarheid te integreren” – de heilige communie voor “hertrouwd” gescheidenen – en “bevestigt” wat zijn gemanipuleerde synode verklaard heeft:
"Gedoopten, die gescheiden zijn en opnieuw burgerlijk getrouwd, moeten meer in de gemeenschap geïntegreerd worden op de verschillende manieren die mogelijk zijn, waarbij ieder schandaal moet worden vermeden… Hun deelname kan in verschillende kerkelijke dienstwerken tot uitdrukking komen. We moeten daarbij onderscheiden welke vormen van uitsluiting op liturgisch, pastoraal, educatief en institutioneel gebied die nu worden gepraktiseerd, overwonnen kunnen worden." (299)

Daarmee moeten nu alle beperkingen bij het uitoefenen van kerkelijke functies door publieke echtbrekers, van peetouder via buitengewoon bedienaar van de eucharistie tot godsdienstleraar als onrechtvaardige vormen van uitsluiting worden herzien. Als resultaat wil Franciscus dat al deze restricties langzamerhand worden afgeschaft zoals hij ruim een jaar geleden al vroeg:
"Zij zijn niet geëxcommuniceerd, zeker. Maar zij mogen geen peetouders zijn, zij mogen in de Mis geen lezingen verrichten, zij mogen de communie niet uitdelen, zij mogen geen catechismusles geven, zij mogen zeven dingen niet doen. Ik heb de lijst hier. Stop! Als die bij elkaar optel, dan lijken zij wel degelijk geëxcommuniceerd!"

Deze “integratie” van echtbrekers ( en andere samenwonenden waarvan toevallig Franciscus” gescheiden en “hertrouwde” zus en de samenlevende neef zullen profiteren, moet door het “gesprek met de priester in het forum internum” tot stand komen waardoor “onderscheiding” “de nederigheid, de discretie en de liefde voor Kerk” van de publieke zondaar wordt beoordeeld voordat de uitzonderingen worden verleend. Deze uitzonderingen worden niet “snel” toegestaan maar uiteindelijk worden ze toch toegestaan. (300)
Zinspelend op wat in paragraaf 305 volgt, verbindt paragraaf 300 en haar voetnoot de “integratie” vooral met de sacramenten. Na de allusie op de “veel verschillen in concrete situaties” van “hertrouwd” gescheidenen en andere mensen die in “irreguliere” verbintenissen leven, - als was het woord “concreet” hier van enig belang – citeert Franciscus de Synode van 2015, gaat zelfs nog verder en eist een “pastorale onderscheiding van ieder afzonderlijk specifiek geval. En omdat de mate van verantwoordelijkheid […} niet in alle gevallen dezelfde [is]”, moet deze onderscheiding erkennen dat de “gevolgen of effecten van een nórm niet noodzakelijk altijd dezelfde moeten zijn.”
De cursieve tekst stamt direct van Franciscus en betekent uiteindelijke een thematische reductie van de morele wetten tot “regeltjes”. De voetnoot die slechts zijn eigen ideeën over Evangelii Gaudium citeert, bereidt zonder twijfel de weg voor het uitreiken van de heilige communie aan publieke echtbrekers, die volgens de nieuwe “onderscheiding” als subjectief onschuldig beschouwd worden: 336. Dit geldt ook voor de discipline van de sacramenten aangezien de onderscheiding tot de conclusie kan komen dat er in een speciaal geval geen zware schuld aanwezig is. In deze gevallen geldt wat in een ander document te vinden is: vgl. Apostolisch Schrijven Evangelii Gaudium (24 november 2013), 44.47: AAS 105 (2013), blz. 1038-1040.

Bij dit alles negeert de nieuwe “pastorale onderscheiding” van Franciscus de objectieve levenswijze ten gunste van een programmatisch toegeeflijke aanname dat mensen die een voortdurende toestand van publieke echtbreuk leven, niet schuldig zijn op grond van duizenden redenen die gevonden worden in hun ”concrete” situatie. Volgens deze opvatting kan men onmogelijk nog het standpunt verdedigen dat zich ook maar iemand “subjectief” in staat van doodzonde zou bevinden, die zijn deelname op welk gebied van het kerkelijk leven ook zou verhinderen ongeacht zijn objectief gedrag. Dit idee uit zich dan in de duidelijke opening naar de biecht en de heilige communie in paragraaf 305.

3. De morele wet gereduceerd tot “algemene regels”; St. Thomas misbruikt (301-302)

In de zonder meer al schandelijke paragraaf 301 wordt de boodschap van Franciscus nog revolutionairder: “Daarom is het niet meer mogelijk te beweren, dat allen die in een of andere irreguliere situatie leven, zich in toestand van doodzonde bevinden en de heiligmakende genade verloren hebben. Dit ipse dixit omvat samenwonenden, “hertrouwd” gescheidenen en vermoedelijk zelfs partners in gelijkgeslachtelijke verbintenissen, die Franciscus reeds als voorbeeld voor de “grote diversiteit van gezinssituaties aangevoerd heeft (53), die een zekere stabiliteit kunnen bieden, ook al zijn ze niet “eenvoudig [met het huwelijk] gelijk te stellen”.

Let op het sleutelwoord “niet langer” dat nu, sinds Franciscus paus is, gebruikt wordt. Voordien niet. Verbluffenderwijs interesseert het Franciscus niet eens of degenen die in zonde leven, weten dat de Kerk leert dat zij zondigen. Die leer van de Kerk degradeert hij tot een “regel”. Het gaat hier om meer dan het niet kennen van de regel. Iemand kan heel goed de regel kennen en toch grote moeite hebben “de innerlijke waarde ervan” te vatten of hij kan in een situatie zijn die hem niet in staat stelt anders te handelen en andere beslissingen te nemen zonder een nieuwe schuld op zich te laden.” (301) Het is van retorisch belang de “morele wet” een “regel” te noemen, omdat de formulering “Een mens kan, al kent hij de morele wet precies, grote moeilijkheden hebben in het begrijpen van de innerlijke waarden” duidt op een sociopaat en niet op een arme “in de steek gelaten” zondaar wiens liefde “gewond” is.

Het katholieke verstand staat stil bij het schouwspel van de paus die omwille van retorisch gewin de morele wet reduceert tot “regels (regeltjes)” waarvan men bevrijd kan worden wanneer men hun “waarde” niet begrijpt, resp. als het naleven ervan vanwege de “concrete situatie” naar men meent onmogelijk is – alsof de geboden van de natuurlijke morele wet een rijtjes verkeersregels zouden zijn. De heilige Paulus leert onfeilbaar: “Maar God is getrouw; Hij zal u niet boven uw krachten beproeven. Met de beproeving bepaalt Hij al het einde zodat gij ze kunt doorstaan.”(1 Kor. 10, 13) Wat echter dit punt betreft is Franciscus het blijkbaar niet eens met Gods Woord. Zoals vóór hem al Martin Luther. De start van diens “hervorming” zal Franciscus in Zweden gaan vieren (dit artikel verscheen vóór de reis van de paus naar Zweden) – met inbegrip van een gemeenschappelijke liturgie met lutherse dominees, wier kerken de onontbindbaarheid van het huwelijk afwijzen, anticonceptie en abortus billijken, vrouwen en praktiserende homo’s tot “priester” en “bisschop” wijden en die de legalisering van “gelijkgeslachtelijke” verbintenissen voorstaan, waartegen Franciscus regelmatig verzuimt stelling te nemen. Maar misschien is dat maar een toeval.

Om dit schandaal te onderbouwen, beweert Franciscus dat de heilige Thomas van Aquino leert, dat “iemand de genade en de liefde kan bezitten zonder echter in staat te zijn de deugden goed te beoefenen, zodat hij, zelfs wanneer hij alle hem ingestorte morele deugden bezit, de aanwezigheid van een van hen niet duidelijk laat zien, omdat de praktische beoefening van die deugd bemoeilijkt is”. Hier citeert Franciscus op een misleidende manier de gedachte – niet de leer – van de H. Thomas in de Summa Theologiae: “Er wordt gezegd dat sommige heiligen geen deugden bezitten in zover zij moeilijkheden ondervinden in de uitoefening ervan, ofschoon zij de gewoonten [habitus] van alle deugden hebben.”

Dit beroep op de Summa is echter volledige onzin. In ingestorte deugden worden anders dan de daarbij behorende verworven deugden door bovennatuurlijke liefde bezield, en niet alleen door de gewoonte van deugdzaam handelen. Bij de H. Thomas gaat het niet om zondaren, van wie de objectieve levenswandel – in dit geval echtbreuk zoals onze Heer het zelf aanduidt – alleen al in tegenspraak is met het bestaan van de ingestorte deugd, resp. de deugd van de kuisheid. Veeleer gaat het bij Thomas om heiligen, die al die ingestorte deugden bezitten, ze kunnen beoefenen, zij het met bepaalde moeilijkheden, en zich niet habitueel op een manier gedragen die zelfs objectief zondig is. Wat een schandalig misbruik van de doctor angelicus! Zoals een duidelijk verbijsterde fr Murray in een EWTN-podiumdiscussie opmerkte: “Ik kan me eenvoudigweg niet voorstellen dat een flinke groep Thomisten hier niets op weet te antwoorden.”

Franciscus gaat dan verder met zijn “regeltjes”-theorie van de morele wet en citeert in paragraaf 302 twee gedeeltes van de nieuwe Catechismus (§§ 1735 en 2352), die gaan over omstandigheden die mogelijkerwijs de subjectieve schuld van zondige handelingen verminderen. Maar dit principe van de moraaltheologie kan aangewend worden bij afzonderlijke zondige handelingen zoals masturbatie (§ 2352) en niet bij een voortdurende toestand van publieke zedeloosheid en de daaruit voortkomende ergernis, zonder berouw, resp. het serieuze voornemen die situatie te veranderen.

Wat met name de publieke echtbreuk betreft doen  de volgende twee gedeeltes van de Catechismus die Franciscus welbewust op 256 pagina’s nergens vermeldt, zijn theorie te niet:

"Wie zijn vrouw wegzendt en een andere huwt maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een andere huwt begaat zij echtbreuk”……
Indien de gescheiden echtgenoten burgerlijk hertrouwd zijn bevinden zij zich in een situatie die objectief ingaat tegen de Wet van God. Daarom kunnen zij zolang deze situatie duurt de eucharistische Communie niet ontvangen…….De verzoening door het Boetesacrament kan enkel verleend worden aan hen die er spijt over hebben het teken van het verbond en de trouw aan Christus geschonden te hebben en zich voornemen in volledige onthouding te leven. (§ 1650)

Echtscheiding betekent een zware schending van de natuurwet. Men matigt zich het recht aan het contract te verbreken dat door de echtgenoten vrij aangegaan werd, om samen het leven te delen tot aan de dood. Echtscheiding is een inbreuk op het heilsverbond, waarvan het sacramentele huwelijk het teken is. Een feitelijke nieuwe verbintenis, zelfs al zou die door de burgerlijke wet erkend zijn, maakt de breuk nog ernstiger: de hertrouwde persoon bevindt zich dan in een situatie van publiek en blijvend overspel…… (§ 2384)

De emeritus curiekardinaal Walter Brandmüller hoopte blijkbaar de catastrofe die hij zag aankomen, te kunnen verhinderen resp. af te zwakken en gaf slechts enkele dagen voor de publicatie van Amoris Laetitia een verklaring uit die overeenkomt met de Catechismus en met de onveranderlijke leer van de Kerk: “Wie toch ondanks een bestaande huwelijksband na een scheiding een nieuwe burgerlijke verbintenis aangaat, begaat (daarom)  echtbreuk”, en: “Zolang een katholiek niet bereid is, deze toestand te beëindigen, kan hij noch de absolutie in de biecht noch de eucharistie (de communie) ontvangen….” Natuurlijk kunnen er geen uitzonderingen voor afzonderlijke personen bestaan, want: “Wat vanuit geloofsgronden principieel onmogelijk is, is dat ook in een individueel geval.” De kardinaal kwam tot de conclusie: “Het postsynodale schrijven Amoris Laetitia  moet men dus in het licht van de bestaande principes interpreteren, aangezien een tegenspraak tussen een pauselijk document en de Catechismus van de katholieke Kerk onvoorstelbaar is.”

Voor Franciscus is die tegenspraak zonder meer denkbaar. Blijkbaar gelooft hij dat hij dit krachtens zijn eigen goedkeuring kan realiseren zonder rekening te houden met heel andere leer van zijn voorgangers – ja zelfs zonder rekening te houden met de waarheid zelf, die om tot hier te kunnen komen, door het casuïstische denken van Amoris Laetitiaal herhaaldelijk verdraaid werd.

Franciscus vindt het voldoende dat gedurende de door hem minutieus geënsceneerde schijnvertoning van de synode “veel synodevaders” van mening waren – met inbegrip van hen met wie hij het verloop van de synode geregeld had – dat “het onder bepaalde omstandigheden voor mensen een grote moeilijkheid kan zijn “anders te handelen”  zodat terwijl we vasthouden aan de algemene regel, het nodig is te erkennen dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot handelingen of beslissingen niet alle gevallen hetzelfde is”. (302)

Volgens de moraaltheorie van Franciscus is dan ieder moreel gebod een “algemene regel” die onder “moeilijke” omstandigheden uitzondering toelaat. De theorie is uitsluitend gebaseerd op zijn eigen mening. Citaten uit zijn eigen geschriften en geïmproviseerde preken, op een misleidende verwijzing naar de leer van de H. Thomas, en op een waardering voor de situatie-ethiek, wat hij ook maar in de loop van zijn studie en zijn kerkelijke carrière in zich opgenomen heeft.

4. Voorrang van het persoonlijk geweten boven de moraal als “regels” (303).

Vervolgens decreteert Franciscus in paragraaf 303 een nieuw overwicht van het persoonlijke geweten over de kerkelijke “regels” betreffende huwelijk en gezin. Het Drudge Report heeft deze ontwikkeling uitgebazuind met de kop “Tijdperk van het persoonlijk geweten”. Franciscus zei: “op grond van het besef welk gewicht de concrete omstandigheden hebben, kunnen we aanvullend zeggen, dat het geweten van de mens beter betrokken moet worden bij het omgaan van de Kerk met sommige situaties, die objectief gezien onze opvatting van huwelijk niet realiseren."

Blijkbaar gelooft Franciscus dat alle pausen, heiligen, grote theologen en kerkleraren deze belangrijke taak in de 2000 jaar voor zijn aankomst uit Buenos Aires op een of andere manier over het hoofd gezien hebben.

Er blijft niet de geringste twijfel bestaan aan de draagwijdte van zijn theologische coup, wanneer Franciscus zelfs beweert dat een “gevormd” geweten, dat “weet” wat beantwoordt aan de “algemene regel” van het evangelie, toch een ontheffing van de regel kan verlangen, als het “eerlijk” tot het inzicht komt, dat God op dat moment niet de volledige vervulling ervan verlangt. Men kan het geloven of niet – maar wat nu volgt is de mening van een Roomse paus:
"Vanzelfsprekend moet iedere poging in het werk gesteld worden om de ontwikkeling van een verlicht geweten te bevorderen; een geweten dat gevormd en leidt wordt door de verantwoordelijke en serieuze onderscheiding van iemands pastor  en om tot een steeds groter vertrouwen op de genade aan te sporen. Dit geweten echter kan niet alleen erkennen dat een situatie objectief niet beantwoordt aan de algemene eisen van het evangelie. Het kan ook in alle eerlijkheid erkennen wat nu het meest edelmoedige antwoord dat aan God gegeven kan worden, en met een zekere morele zekerheid tot het inzicht komen dat dit is het is wat God vraagt te midden van de complexheid van iemands mogelijkheden, al is het nog niet het volledige objectieve ideaal."

Het is bijna niet geloven dat een Roomse paus een document publiceert dat verkondigt dat zelfs een “gevormd” geweten van een moraalwet die hij kent, gedispenseerd is, als voor de betreffende de gehoorzaamheid ´”op dat moment” te veel is en dat God deze afkeer van het ideaal zou toestaan. Wat is deze tekst anders dan een apocalyptische wending in de Kerk?

5.  De morele natuurwet ondergraven; de H. Thomas opnieuw in citaat misbruikt (304-305)

In paragraaf 304 werkt Franciscus zijn idee uit, dat morele geboden “algemene regels” zijn die niet altijd op alle situaties van toepassing zijn: “Het is bekrompen alleen stil te staan bij de vraag of het handelen van een persoon beantwoordt aan een wet of een algemene regel, want dat is niet voldoende om een volledige trouw aan God in het concrete leven van een mens te onderscheiden en te verzekeren”. Dit weerspiegelt de ongelooflijke bewering van de vorige paragraaf, dat nl een gevormd geweten de betreffende kan instrueren, dat God “voorlopig” niet wil dat hij zich aan de “algemene regels” houdt – d.w.z. aan de morele wet. Dit alles verbant het huwelijk naar een soort Platonisch rijk van het “ideaal”.

Hier misbruikt Franciscus opnieuw de leer van de Summa van de H. Thomas met een citaat dat misleidend uit de context is gehaald (zoals ook de leer van Johannes Paulus II in Familiaris Consortio) met de bedoeling de natuurwet zelf aan te vallen:
Al is er een noodzaak van algemene regels, hoe meer we in details afdalen, hoe vaker wij gebreken tegenkomen… Op het gebied van het handelen, van waarheid of praktische rechtschapenheid zijn alleen de algemene principes voor allen hetzelfde maar niet de specifieke dingen; en waar dezelfde rechtschapenheid bestaat in specifieke dingen, is die niet bij iedereen op dezelfde manier bekend…. Het principe zal dus minder werken naarmate men meer afdaalt naar de specifieke dingen.  (ST, I-II, Q. 94, art. 4)

Op basis van dit op maat gemaakte citaat waagt Franciscus het de doctor angelicus voor zijn kar te spannen: “Het is waar dat de algemene normen een goed vormen, dat men nooit buiten beschouwing mag laten of mag veronachtzamen; maar in hun formuleringen kunnen zij onmogelijk alle specifieke gevallen omvatten”.
Het is gewoonweg schandelijk. Bij de H. Thomas gaat het niet om de “formulering” van “regels” aangezien God de basale geboden van de natuurlijke zedenwet als “grondbeginselen van mensen handelen” in de menselijke natuur heeft ingeprent. Veeleer richt hij zich op het menselijk tekort schieten om de juiste conclusies uit de toepassing van algemene en steeds geldige principes van de zedelijke natuurwet te verbinden met gecompliceerde concrete situaties.
Thomas behandelt bijvoorbeeld het geval of iets wat je in bewaring hebt aan de eigenaar terug gegeven moet worden, zelfs als de eigenaar het voor immorele doeleinden wil gebruiken. Andere voorbeelden zijn wat precies onder woeker moet worden verstaan, resp. wat allemaal onder diefstal valt. Deze specifieke toepassingen zijn vaak onderdeel van geschreven recht (zoals wetten ter bestrijding van woeker). En als men deze gevallen die bij Thomas als “specifieke gevallen” aangeduid worden, tot moreel verkeerde conclusies komt, dan alleen omdat “sommigen” [……] ten gevolge van hartstochten of slechte gewoonte een pervers verstand [hebben]….” (I-II, Q. 94, Art. 4).

Als de H. Thomas in een bepaalde context zegt dat een principe van de morele natuurwet “niet kan bestaan naar mate men afdaalt naar meer specifieke gevallen”, bedoelt hij daarmee alleen dat in de toepassing op complexere situaties op grond van gebrekkig inzicht fouten voorkomen, en niet dat het principe zelf een soort inadequate formulering is, die bij correcte toepassing geen rekening houdt met de situatie. De fout ligt bij de handelende persoon en niet bij het onderliggende morele natuurrechtsprincipe. Bovendien heeft het leergezag van God de opdracht ontvangen juist dergelijke gebreken door zijn moraaltheologie te herstellen. Franciscus schiet in deze taak grotelijks te kort.

De algemeen geldige moraalleer die echtbreuk verbiedt, heeft niet te maken met een gecompliceerde toepassing voor “hertrouwd” gescheidenen. De Catechismus waaraan Franciscus voorbijgaat, stelt, zoals reeds vermeld, heel eenvoudig vast: “De echtscheiding is een ernstige inbreuk op de morele natuurwet”. Onze Heer zelf heeft aan alle mensen verkondigd dat wie ook zijn vrouw wegstuurt en een ander huwt, echtbreuk begaat. Er bestaan geen “bijzondere specificaties”, die “uitzonderingen in moeilijke gevallen” bij de toepassing van dit van God zelf gegeven moreel gebod dat voor alle mensen geldt, toelaten. Daarom kunnen er ook geen “uitzonderingen” bestaan bij de kerkelijke sacramentendiscipline, die er alle eeuwen door wezenlijk mee verbonden is, zoals kardinaal Brandmüller gesteld heeft. Deze praktijk “steunt op de Heilige Schrift” zoals Johannes Paulus II in hetzelfde Apostolische schrijven leert waaruit Franciscus misleidend en uit de context gerukt citeert. En Franciscus zelf heeft die plicht van God ontvangen dit te bekrachtigen in plaats van te beweren dat een leven in voortdurende toestand van publieke echtbreuk, resp. ontucht een van die dubieuze dingen zou zijn die Thomas voor ogen had.
Dit is nu als de zoveelste keer in de afgelopen drie jaar dat Franciscus “vals speelt” met citaten. Een groep Spaanse diocesane priesters heeft akribisch precies aangetoond dat deze stijl het kenmerk is van het gehele pontificaat. Zelfs Nicole Winfield van Associated Press moet vaststellen dat Franciscus in Amoris Laetitia“ zijn voorgangers “selectief citeert”, alsof hij sleutelbegrippen die zijn positie weerpreken, wil omzeilen:

Hoewel Franciscus dikwijls Johannes Paulus II aanhaalt, wiens pontificaat werd gekenmerkt door een onbuigzaam vasthouden aan de leer en de seksuele moraal, doet hij dat selectief. Franciscus verwijst naar bepaalde delen in ‘Familius [sic] Consortio van Johannes Paulus II uit 1981, wat tot vrijdag nog als richtinggevend Vaticaans document over het gezinsleven gold, maar laaty iedere verwijzing naar de beslisssende paragraaf 84 achterwege; het gedeelte dat de sacramenten voor de gescheiden en burgerlijk hertrouwde personen uitdrukkelijk verbiedt.

De H. Thomas zou verbijsterd zijn door dit misbruik van zijn leer, wat eerder doet denken aan de verwarde en onsamenhangende poging van John Locke tot een filosofie over het natuurrecht, die ik in mijn boek over de opkomst en het snelle verval van de politieke moderniteit aanhaal. Locke ontkent dat de principes van de morele natuurwet in de met verstand begiftigde ziel van de mens zijn ingeprent en dat die de mens natuurlijkerwijs ertoe aanzetten bij gebruik van zijn verstand goed te handelen ondanks de uitwerkingen van erfzonde (die Locke eveneens totaal ontkent). En wat vinden we anders in Amoris Laetitia als een soort aanval op de manier van Locke op het traditionele katholieke begrip van de natuurlijke zedenwet zoals het de H. Thomas die uiteenzet. In paragraaf 305 lezen we het volgende:
"In dezelfde lijn heeft de Internationale Theologische Commissie zich uitgesproken: “De natuurwet kan derhalve niet worden gepresenteerd als een reeds bestaand geheel van regels die a priori het morele subject worden opgelegd, maar het is een bron van objectieve inspiratie voor zijn bij uitstek persoonlijke proces van het nemen van een beslissing”.

In de grond van de zaak verkondigt Franciscus – tegen de hele traditie en de goddelijke openbaring zelf in (vgl. Rom. 2, 14-15) , dat de natuurlijke zedenwet helemaal geen wet is die in de menselijke natuur is ingeprent en die het verstand richt op het goede, maar dat het soort uitwendige richtlijn is, die onze “hoogst persoonlijke” beslissingen moet “inspireren”!

Voor deze onvoorstelbare bewering citeert Farnciscus in voetnoot 350 niets meer dan een document van de internationale theologische commissie die geen enkele doctrinaire autoriteit heeft. Het schrijven heeft de titel: “Op zoek naar een universele ethiek: een nieuwe blik op de morele natuurwet”. De onbeschaamdheid die we hier aan het werk zien, is schandelijk. Volgens Franciscus’ “nieuwe blik op de morele natuurwet” wordt nu een morele wet, die met voeten wordt getreden, niet alleen maar beschouwd als  een “algemene regel”, maar ook alleen nog maar als een inspirerend doel, dat “te midden van concrete complexiteit” (303) van elke situatie mogelijkerwijs niet bereikt kan worden. Kortom, een vorm van situatiemoraal die katholieken geenszins als een authentieke uiting van het leergezag kunnen aanvaarden.

6. De gifpilvoetnoot; de toegang van publieke echtbrekers en andere habituele zondaren op het gebied van de seksualiteit tot de sacramenten (305-312); door de paus bekrachtigd

In paragraaf 305 treffen we tenslotte de gifpil aan waarvoor het hele document en het hele “synodeproces” zonder twijfel ontworpen is, om ze aan de Kerk te geven: het verlof van de toelating van publieke echtbrekers, en bijgevolg ook van habitueel publieke zondaars tot de biecht en de communie “in bepaalde gevallen”. En dat betekent in feite in alle gevallen. Want zoals Franciscus afgelopen november zijn vertrouwde vriend, de militante atheïst Eugenio Scalfari in al weer een interview onthulde – en de inhoud ervan is noch door de paus noch door het Vaticaan ontkend - : “Dat is het belangrijke resultaat: de echte afweging is aan de biechtvader toevertrouwd maar aan het einde van de weg of die nu snel of langzaam verloopt, zullen alle gescheidenen die dat wensen, toegelaten worden.”

Op het hoogtepunt van zijn nu al drie jaar durende demagogische aanval op het imaginaire farizeïsche “rigorisme” in de Kerk, inbegrepen dat van Johannes Paulus II, verkondigt Franciscus nu: “[…..] een herder [mag]  mag daarom niet denken dat het genoeg is tegenover hen die in “irreguliere” situaties leven, alleen maar morele wetten toe te passen, alsof het rotsblokken zijn die men op het leven van mensen gooit”. Franciscus citeert zijn eigen vroegere woedeaanval over de conservatieve prelaten, die het waagden om hem gedurende de synode van 1915 het hoofd te bieden en is van mening dat ze alleen maar morele wetten toepassen “[ …..] verwijst naar de  gesloten harten die zich zelf achter de leer van de Kerk plegen te verstoppen “om op de stoel van Mozes te gaan zitten en – soms van boven af en oppervlakkig over de moeilijke gevallen en de gekwetste gezinnen te oordelen”. Wat voor een merkwaardige beschuldiging die hij juist op die prelaten richt die zich juist verzetten tegen zijn onvermoeibaar streven naar een neo-mozaïsche terugkeer naar het oudtestamentische verlof tot echtscheiding en die de definitieve afschaffing ervan door Christus verdedigen, wiens plaatsbekleder Franciscus eigenlijk moet zijn. Maar Franciscus heeft het merendeel van de laatste drie jaar juist dat gedaan wat hij bij de leden van zijn kudde veroordeelt: vooral volgzame katholieken die hij onvoldoende vindt,  publiek belachelijk maken en dat bijna dagelijks en daarbij gaat hij dan te keer tegen anderen die over mensen oordelen.

Van dit “zich verstoppen achter de leer van de Kerk” moet Franciscus niets hebben, want in “het geloof, dat alles wit of zwart is, versperren wij soms de weg van de genade en de groei, en ontmoedigen wegen tot heiliging die God verheerlijken”. Ja, de paus van Rome heeft inderdaad een schrijven gepubliceerd met het thema dat precies de slogan is van het  moderne denken: “Ziet u, niet alles is zwart of wit” – nee, er zijn vele grijstinten, vermoedelijk minstens vijftig.

En dan het resultaat waar de gelovigen al voor vreesden vanaf het moment dat de “synodale reis” begon. Met weinig fanfare en een verborgen voetnoot heeft de synodetrein toch uiteindelijk zijn bestemming bereikt. Paragraaf 305 verkondigt: “Op grond van de omstandigheden of milderende factoren is het mogelijk dat men in objectieve situatie van zonde – die niet subjectief schuldig is of minstens niet volledig – in Gods genade kan leven, dan men kan liefhebben en dat men ook in het leven en de liefde groeien kan, als men daartoe de hulp van de Kerk ontvangt”. En wat bedoelt Franciscus met de ‘hulp van de Kerk’? Hij bedoelt de biecht en de heilige communie, zoals de funeste voetnoot 351 verraadt:
"In bepaalde gevallen kan het ook de hulp van de sacramenten zijn. Daar herinner ik [de priesters] eraan dat de biechtstoel geen folterkamer mag zijn maar een plaats van de barmhartigheid van de Heer” (Apostolisch Schrijven Evangelii Gaudium [14 november 2013], 44; AAS 105 [2013], p. 1038). Eveneens wil benadrukken dat de eucharistie “niet de beloning is voor de volmaakten, maar een krachtig geneesmiddel en voedsel voor der zwakken (ibid. 47: AAS 105 [2013], p. 1039).

De uitdrukking “beloning voor de volmaakten” is direct ontleend aan de voordracht van kardinaal Kasper, waarmee Franciscus de hele schertsvertoning van de gezinssynode begon: de toespraak van Kasper voor het consistorie in februari 2014, waarin hij het “Kasper-voorstel” onthulde -  de enige toespraak die Franciscus toeliet en die hij later als “wonderschoon en diep” bejubelde. De kring van manipulatie sluit zich als Franciscus tenslotte onthult dat het “Kasper-voorstel” al steeds zijn voorstel was.

Om hieraan geen twijfel te laten bestaan maakten kardinaal Lorenzo (de boekendief) Baldisseri en andere modernistisch subversieve elementen die door Franciscus voor de gelegenheid waren opgetrommeld, dit duidelijk aan de meeste achterlijke waarnemer tijdens de persconferentie waar zij Amoris Laetitia aan het publiek presenteerden. Co-moderator kardinaal Schönborn nam dit daarom in zijn presentatietoespraak op en gaf daarbij de leer van Johannes Paulus II over de “onderscheiding” opnieuw systematisch foutief weer:

"Paus Franciscus benadrukt, in lijn met Familiaris Consortio vn Johannes Paulus II, (84) (AL 298), de noodzaak om de omstandigheden goed te onderscheiden. “De onderscheiding moet ertoe bijdra-gen de mogelijke wegen vinden tot een antwoord aan God en tot groei te midden van begrenzin-gen. In het geloof dat alles wit of zwart is, versperren wij soms de weg van de genade en van de groei en ontnemen de moed voor wegen van heiliging, die God verheerlijken” (AL 305)…
In de zin van deze “via caritatis” [weg van de liefde] bekrachtigt de paus in een voetnoot (351) op nederige en eenvoudige wijze, dat in bepaalde gevallen ook de hulp van de sacramenten gegeven kan worden. Maar hiervoor levert hij ons geen case studies of recepten maar herinnert ons een-voudigweg aan twee van zijn belangrijke zinnen: “De priesters herinner ik eraan dat de biecht-stoel geen folterkamer mag zijn maar een plaats van de barmhartigheid des Heren” (EG 44) en dat de eucharistie “geen beloning is voor de volmaakten maar een krachtig geneesmiddel en voedsel voor de zwakken”….

Dientengevolge is de biechtstoel een “folterkamer” tenzij een paar – dat wil zeggen tenslotte alle – publieke echtbrekers zonder berouw er, minstens uiteindelijk, zonder rouwmoedige bekering mogen binnengaan, zonder verplichting hun leven te veranderen en die nadien kunnen verlaten met een verklaring van absolutie van een voortdurende doodzonde, die ze gewoon blijven begaan omdat nu hun “gebrokenheid” “geïntegreerd” wordt. Anders is alles “zwart of wit”.

Is dit echt waar? Ja, het is waar. En we weten nu ook van Franciscus zelf hoe waar het is. Tijdens de persconferentie op de terugvlucht van zijn reis naar Griekenland werd Franciscus min of meer geprest te zeggen of Amoris Laetitia  het verlof tot “nieuwe concrete mogelijkheden voor “hertrouwd” gescheidenen biedt die er voor de publicatie van het schrijven niet waren”. Dit tegen degenen die beweren dat er niets veranderd is. Met een empathische handbeweging en een knik zette hij zijn antwoord kracht bij: “Ik kan zeggen: ja. Punt.” (“Io posso dire si. Punto.”) Hij beval ook iedereen aan Schönborns presentatie te lezen, waarin “[….] uw vraag zijn antwoord [zal] vinden”. En Schönborns antwoord luidt: “De paus bekrachtigt  in zijn voetnoot (351) op nederige en eenvoudige wijze dat in “bepaalde gevallen ook de hulp van de sacramenten gegeven kan worden”. Franciscus heeft dus de journalisten naar kardinaal Schönborn verwezen voor datgene wat Franciscus zelf in zijn eigen schrijven uiteenzet. Een uitwijken voor de verantwoordelijkheid en die afwentelen op anderen, zoals men van een politicus zou verwachten maar niet van een paus.

Op de volgende vraag ten aanzien van voetnoot 351 in het bijzonder, antwoordde Franciscus echter: “Ik herinner me die voetnoot niet.” Dat is een verbazingwekkend soort geheugenverlies omdat het hier gaat over een beslissend element in het schrijven waarop de aandacht van de hele katholieke wereld gericht is en dat in Schönborns presentatie speciaal vermeld wordt. En die presentatie raadt Franciscus toch dringend aan te lezen om “het antwoord” op de vraag naar de heilige communie voor publieke echtbrekers te krijgen. Hij ontwijkt nu de vraag verder door erop te wijzen dat de media er veel te veel mee bezig zijn, terwijl de “grote problemen te vinden zijn in de terugloop van de huwelijkssluitingen, bij ouders met twee banen zonder tijd voor hun kinderen, bij jonge mensen die niet willen trouwen enz. Men kan nauwelijks aan de conclusie ontkomen dat het op berekening aankomt: Franciscus zegt ja maar op een manier die nog ruimte laat voor twijfel. Ondertussen is het toch een ja en iedereen moet dienovereenkomstig handelen.

Bedenk de morele ramp die Franciscus nu heeft veroorzaakt: een publieke echtbreker in een tweede “huwelijk” mag de heilige communie ontvangen als deel van een proces van onderscheiding, dat “integratie” mogelijk maakt terwijl hij zich “gradueel” in de richting van acceptatie van de kerkelijke leer beweegt waartoe het echter misschien nooit zal komen. Als hem echter door de priester die deze “onderscheiding” begeleidt, duidelijk is gemaakt dat hij volgens de leer van de Kerk echtbreuk pleegt – als zou hij dat tevoren al niet geweten hebben! – hoe kan hij dan nog beweren dat onwetend is met betrekking tot de morele wet? Dat kan natuurlijk niet. Maar zoals we al gezien hebben, heeft Franciscus de oplossing: Zelfs degenen die de wet kennen, zijn nu door de pastorale “onderscheiding” bevrijd van gehoorzaamheid aan de wet, omdat het op grond van “verzachtende omstandigheden en situaties” (301-301)…[….]… voor mensen heel moeilijk [kan] zijn om anders te handelen” (302).

Deze logica leidt natuurlijk tot de feitelijk afschaffing van de doodzonde als hindernis voor het geven van de heilige communie aan notoire zondaars, voor wie “het een grote moeilijkheid is”,  hun gedrag te veranderen. Waarom zou, zoals pater Schall zegt, in dat geval überhaupt nog iemand gaan biechten? “Als deze conclusie juist is”, schrijft hij, “hebben we helemaal geen barmhartigheid meer nodig want die heeft zonder werkelijke zonde en vrijwillige zondebelijdenis geen betekenis. Bijgevolg is er geen dringende noodzaak zich met deze gevallen al te zeer bezig te houden.”

Hier hebben we het dus: Franciscus vraagt om een systeem “van pastorale onderscheiding” dat nog nooit heeft bestaan en dat bizar genoeg uitgaat van de aanname van een subjectieve schuldeloosheid; en dat tegenover een wijd verbreide levenswijze in objectieve publieke en habituele doodzonde die nu echter plotseling gereduceerd wordt tot alleen maar “onregelmatigheden”. In een paar strategische voetnoten wordt aanbevolen deze objectieve doodzondaars zonder voorafgaande verandering van leven te “helpen” met de sacramentele absolutie en de heilige eucharistie en hen te “integreren” – maar slechts in “bepaalde gevallen”, alsof dat een werkelijke beperking zou betekenen.

Omdat de nieuwe “onderscheiding”, naar het schijnt, ter beoordeling is van de bevoegde priester onder het gezag van de plaatselijke bisschop, zouden de resultaten van pastoor tot pastoor, van gebied tot gebied, en van volk tot volk variëren. We herinneren aan de inschatting van Robert Royal: “Concreet betekent dit dat wat we wereldwijd te verwachten hebben, geen katholiciteit is maar chaos en conflict.”

Dit hele schouwspel, dat voor de gelovigen die de kerkelijke leer hun leven lang hebben gehoorzaamd, een grove belediging is, wordt door Sandro Magister als volgt met een fijn soort ironie samengevat:

Het is een vloedgolf van barmhartigheid. Maar het is eveneens een zegetocht voor de casuïstiek, al wordt die met woorden nog zozeer verworpen. Het laat bij de lezer de indruk achter dat iedere zonde te verontschuldigen is; en dat er zoveel verzachtende omstandigheden zijn waardoor er helemaal geen zonde meer is en zij bijgevolg, zelfs bij objectief zeer ernstige “onregelmatigheden”, ruimte biedt aan weidse weidegronden der genade.  De toegang tot de eucharistie spreekt vanzelf, de paus hoeft die niet eens luid en duidelijk te verkondigen. Alles wat hij nodig heeft zijn een paar allusieve voetnoten.
En hoe staat het men hen die de Kerk tot nog toe steeds gehoorzaamd hebben en zich geïdentificeerd hebben met de wijsheid van haar leergezag? Met die “hertrouwd” gescheidenen die met veel goede wil en nederigheid jaren resp. tientallen jaren lan gebeden hebben, naar de Mis zijn gegaan, hun kinderen christelijk hebben opgevoed, zich geoefend hebben in de naastenliefde, ondanks hun tweede niet sacramentele verbintenis en zonder de communie te ontvangen? En zij die het geaccepteerd hebben met de nieuwe partner als “broer en zus” te leven en niet meer in tegenspraak leven met het voorafgaande onverbreekbare huwelijk en daarom de communie konden ontvangen? Wat is er met al deze mensen na dit “open voor iedereen”, dat velen in “Amoris Laetitia” gelezen hebben?

…………………………….

Nadat hij zijn zending vervuld heeft, beëindigt Franciscus hoofdstuk 8 met dezelfde retorische trucs waarvan hij zich de laatste drie jaar onophoudelijk bedient: karikatuur, demagogie en citaten van zichzelf:
Het is waar dat wij ons soms “als controleurs van de genade en niet als haar bemiddelaar [gedra-gen]. Maar de Kerk is geen tolhuis, zij is het vaderhuis waar plaats is voor iedereen met al hun problemen.”(310)
Wij stellen zoveel voorwaarden aan de barmhartigheid dat wij ze al het ware uithollen en haar van haar concrete betekenis en haar werkelijke zin beroven. (311)
Dat biedt ons een kader en een klimaat die ons ervan af houden in het praten over de meest hachelijke onderwerpen een koude bureau-moraal te ontwikkelen. (312)

Een overvloed aan vragen: was de Kerk niet het vaderhuis waarin iedereen welkom was voordat Franciscus paus werd? Wat zijn precies die “vele voorwaarden aan de barmhartigheid”, die haar van haar zin en betekenis beroven? Wat is een “koude bureau-moraal” in vergelijking met de moraal simpelweg? Waarin ligt het onderscheid tussen de hachelijkste morele thema’s en gewone hachelijke? Alleen in de seksualiteit?

We krijgen hierop natuurlijk geen antwoord

7. Een selectieve amnestie voor de zonden van het vlees

De bovenstaande analyse toont aan dat voor een nog nooit vertoond paus-fiasco staan. Hij citeert alleen eigen vroegere teksten, hij haalt gewoonweg op een foutieve manier bronnen aan en verklaringen van een synode die hij zelf streng controleerde en waarvoor hij progressieve modernisten uitzocht. Hij trekt zich niets aan van de leer van zijn onmiddellijke voorgangers die tegengesteld zijn aan zijn ideeën maar geheel in lijn zijn met de hele traditie. Zo probeert Franciscus nu in de totale wereldkerk een afgezwakte vorm van situatiemoraal als pastorale praktijk in te voeren.

We wijzen erop wat prof. Echeverrias opmerkte in de Catholic World Report: “Ik denk dus, met alle noodzakelijke respect voor Franciscus, dat hij zijn steun voor de “gradualiteit van de wet” laat zien en bijgevolg stilzwijgend de deur open zet naar een “situatiemoraal”.  Meer dan dat! Franciscus opent de deur wijd, treedt binnen, installeert zich en beveelt aan dat alle herders van de Kerk zich bij hem aansluiten bij de opbouw van een nieuwe morele orde voor de Kerk. Dit waarmerk van ketterse Duitse moraaltheologie, in beeld gebracht door de persoonlijke favoriet vn Franciscus, kardinaal Kasper, loopt de facto uit op een amnestie voor seksuele immoraliteit.

Notabene: Niets in Amoris Laetitia wijst erop dat Franciscus zijn amnestie voor seksuele zondaars ook tot andere zondaars zou uitbreiden, die hij voortdurend aanklaagt, zoals maffiosi, wapenhandelaars, hebzuchtige kapitalisten, milieuvervuilers, tegenstanders van ongecontroleerde immigratie, verdedigers van de doodstraf en niet te vergeten de “rigoureuze” katholieken, die zich tegen zijn idee van “barmhartigheid” verzetten. Zou bijv. Franciscus tegen de herders van de Kerk zeggen dat vanwege “verschillende cognitieve of psychologische omstandigheden”, die “een grote moeilijkheid vormen om anders te handelen” hebzuchtige miljardairs, rijke wapenhandelaars of “rigoureuze” katholieken subjectief zonder schuld zijn en dat men van hen niet mag verwachten dat zij hun wegen zouden veranderen in overeenstemming met “het ideaal”? Het antwoord op deze vraag is overbodig.

Zoals reeds zo vaak tijdens de stormen, veroorzaakt door het door hem reeds vroeg zo betitelde “Bergoglianisme”, raakt Antonio Socci de kern van de zaak: Deze “revolutie wordt bewerkstelligd door het afschaffen van het begrip “doodzonde”…. Als compensatie voert Bergoglio nieuwe zware zonden in: die van de zogenaamde “rigoristen”, die zich eraan schuldig maken aan Gods wet te herinneren maar vooral de zonden van die mensen, die zijn politieke ideeën niet delen.

Heel deze, nu al jaren durende, treurige aangelegenheid loopt dus uit op een “amnestie” die zich alleen uitstrekt over de zonden van het vlees. Maar dat zijn de zonden die meer zielen in de hel storten dan alle andere zonden, zoals onze Lieve Vrouw van Fatima waarschuwend gezegd heeft. Dat herinnert ons aan de waarschuwing van zuster Lucia van Fatima aan kardinaal Caffarra, een van de leidende tegenstanders van het Kasper-voorstel, dat “de laatste veldslag tussen de Heer en de heerschappij van satan [….] om huwelijk en gezin [zal] gaan”. Wist zij dat een paus de aanvoerder van de vijandelijke krachten zou zijn?

DEEL III

ANALYSE VAN DE SCHADE

Wat zal er als gevolg van Amori Laetitia in de Kerk gebeuren? Allereerst kunnen we God danken, dat het – zeker dank zij de voorzienigheid – op grond van de werkwijde die Franciscus zelf gekozen heeft, mogelijk is het hele document af te wijzen als een persoonlijke mening die hij aan de Kerk niet heeft voorgeschreven (en niet kan voorschrijven), zoals kardinaal Burke vastgesteld heeft. Zo bijvoorbeeld:

"Ik begrijp degenen die de voorkeur geven aan een strenge moraal die geen aanleiding tot verwarring geeft. Maar ik geloof oprecht, dat Jezus Christus een Kerk gewild heeft die aandacht heeft voor het goede dat de Heilige Geest zaait te midden van menselijke zwakheid…." (308)
Het kan zijn dat Franciscus “eerlijk gelooft” dat “Jezus” “graag” een zielzorg “zou hebben” die ruimte laat voor verwarring. Er is echter geen ruimte voor verwarring in de goddelijke verklaring: “We zijn vrouw wegstuurt en een andere huwt, begaat echtbreuk.” De bewering van Franciscus dat “Jezus” – voor de eerste keer in 2000 jaar – “graag zou hebben” dat hij “zwakheid en slapte” in de Kerk integreert, moeten we niet zien als een uiting van het authentiek leergezag, en zelfs niet beschouwen als een verstandige gedachte.

Zelfs wanneer men ervan uitgaat dat dit document blijkbaar een handeling van het leergezag is, dan is dat in feite gewoonweg niet mogelijk. Net zo min als God zichzelf kan tegenspreken, kan ook leergezag zich niet tegenspreken want het leergezag is de lerende instantie in de Kerk; het geeft aan wat de Kerk leert en dat wordt niet door de laatste uitlatingen van de huidige paus bepaald. Daarom kan er niets deel van het leergezag zijn wat ingaat tegen het permanente vroegere leergezag van de Kerk, in welke vorm het formeel ook geuit wordt. Het zou eerder een dwaling zijn, die mogelijk is bij iedere uitoefening van het “gewone” leergezag wanneer het echte nieuwigheden zijn. Anders zouden we moeten zeggen dat iedere pauselijke verkondiging, ongeacht de nieuwigheden die ze bevat, onfeilbaar is. We mogen ook geen geloof schenken aan de verzekering van de verraderlijke kardinaal Schönborn, het gebruikelijke dubbelzinnige modernistische gepraat: “In dit document staan voor mij werkelijke nieuwigheden, maar geen breuken”. Werkelijke nieuwigheden in de kerkelijke moraaltheologie en haar tweeduizendjarige toepassing op publieke echtbrekers en ontuchtigen zijn per definitie breuken.

Een dergelijke breuk toont Amoris Laetitia in minstens tweeërlei opzicht: allereerst bevat het schrijven niet alleen een verandering van een positieve kerkelijke wet maar ook van een onveranderlijke eucharistische discipline die zijn grondslag vindt in de goddelijke wet en wezenlijk verbonden is met de totaliteit van de geopenbaarde waarheid met betrekking tot de werkelijke tegenwoordigheid en de onverbreekbaarheid van het sacramentele huwelijk. Ten tweede heeft het document tot doel een absoluut ontoelaatbare vorm van situatiemoraal  in de katholieke moraaltheologie in te voeren, die door het leergezag van ouds her is veroordeeld. Men kan ook niet beweren dat de gelovigen niet in staat zouden zijn deze tegenspraak te herkennen, maar zij moeten er gewoon van uitgaan dat deze tegenspraak niet zou bestaan. Het gaat hier om de katholieke Kerk, wier geloofsgoed objectief kenbaar is en niet om een gnostische sekte met het orakel van Rome aan het hoofd, dat verkondigt wat “Jezus” vandaag “graag zou hebben”.

Dat betekent dus dat priesters en prelaten,  die ook in de toekomst de voorkeur geven aan een “rigoureuze pastoraal”, dwz aan de onveranderlijke 2000 jaar oude pastorale discipline van de Kerk, zoals die ook door de beide voorgangers van Franciscus bevestigd is, door niets in Amoris Laetitia tot iets anders verplicht kunnen worden. De “normalisten” zullen dus als altijd kunnen zeggen: “niets is echt veranderd”.

Was het maar zo eenvoudig. Paradoxalerwijze maar niet minder waar, is alles veranderd.
“Het document verandert niets aan de kerkelijke leer of aan het kerkelijk recht – maar toch verandert het alles”, jubelt kardinaal Kasper. Amoris Laetitia verandert alles, doordat het door de toelating van een “pastorale praktijk”, die tegen de leer in gaat, die leer uitholt, terwijl het in wat het zegt naar de letter de leer niet aantast maar haar samen met de natuurwet over het huwelijk tot louter een ideaal reduceert.

Het postconciliaire vernieuwingsregime bereikt hier wellicht de grootste en laatste stap in zijn verwoestingsmars door de Kerk. De mensen van Franciscus lopen met het document al amok en zwaaien het als nieuwe en revolutionaire volmacht van de paus hoogstpersoonlijk om precies daaraan deel te nemen waarvoor Phil Lawler bang was:  “een versnelling van een reeds machtige trend om de permanente leer van de Kerk opzij te schuiven”. Zoals kardinaal Schönborn het al gedaan heeft, zal men ons zeggen dat Amoris Laetitia een organische ontwikkeling van de leer is – met inbegrip van de misleidende citaten en voetnoten! Een “organische ontwikkeling”, waarbij Franciscus nou net die paus tegenspreekt die hij zelf heilig verklaard heeft. Van deze ware leer verdoezelt Franciscus in een cruciale foutieve weergave van datgene wat Johannes Paulus II met pastorale “onderscheiding” eigenlijk bedoeld heeft.

En zo gaat het volgens The great Façade met de vrijblijvende nieuwigheden waardoor de Kerk nu al bijna vijftig jaar geplaagd wordt. Het “voortgaande proces van verval”, waarover kardinaal Ratzinger klaagde en dan als paus een tijd lang kon indammen, zal zich nu breder en dieper verbreiden, versneld door een excurs met de lengte van een boek waarvan de nieuwigheden slechts als een mening moeten worden beschouwd maar desondanks de Kerk een onafzienbare nieuwe schade berokkent.

…..

Iedere katholiek die die naam waardig is heeft de plicht weerstand te bieden tegen de poging tot omverwerping van het permanente leergezag door een eigenzinnige paus die blijkbaar geen respect heeft voor de leer van zijn voorgangers – doordat hij de tegengestelde leer van een van hen samen met andere bronnen foutief weergegeven heeft-  en die in demagogie vervalt, als hij een beroep doet op een barmhartigheid, die als de ergste soort geestelijke wreedheid moet worden beschouwd. Het is ondenkbaar dat de leiding van de Kerk door niets minder dan een pastoraal programma de zielen juist in toestand kan laten die hen in het risico brengt verdoemd te worden, die hen er zelfs toe aanmoedigt hun schuld te vergroten door een heiligschennende communie, terwijl zij erover nadenken of zij in de toekomst van hun echtbreuk resp. ontucht zullen afzien.

Dat is een dwaasheid, zoals er in heel de kerkgeschiedenis nog niet geweest is. En waar zijn de leden van de hiërarchie die ons midden in deze gekte leiden? Zoals het al in de tijd van de ariaanse crisis was, als de heilige Athanasius als praktisch enige van de hiërarchen publiek het geloof verdedigde, zo zal het ook nu zijn: het aantal prelaten dat standhoudt en weigert de leer van hun eigen Kerk te verwerpen, zal zeer gering zijn. Misschien zal men ze maar op de vingers van één hand kunnen tellen. Het lijkt daarom passend dit commentaar met de woorden van een prelaat te besluiten die tot deze weinigen geteld mag worden en zijn naam alle eer aandoet – bisschop Athanasius Schneider, die, nog vóór de dreigende catastrofe werkelijkheid werd, het volgende verklaarde:

“Non possumus!” Ik zal noch mistig gepraat noch een goed gecamoufleerde achterdeur naar de profanering van het sacrament van het huwelijk en de eucharistie accepteren. Evenmin zal ik het accepteren, dat men spot met het zesde gebod van God. Ik wil liever zelf uitgelachen en vervolgd worden dan dubbelzinnige teksten en oneerlijke methodes accepteren. Ik prefereer het glasheldere “gelaat van Christus boven het met edelstenen versierde beeld van een vos” (H. Ireneüs),  “want ik weet Wie ik mijn vertrouwen heb geschonken”, “Scio cui credidi!” (2 Tim. 1, 12)
(Rorate Caeli, 2 november 2015)

Geen opmerkingen: