woensdag 4 mei 2016

“Amoris laetitia” - de noodzaak tot verheldering om een algemene verwarring te vermijden

De paradox van de tegenstijdige interpretaties van “Amoris laetitia”.
Bisschop Athanasius Schneider
[Engelse tekst, gepubliceerd met toestemming van Mgr. Schneider op: http://voiceofthefamily.com]

De recent gepubliceerde Apostolische Exhortatie “Amoris laetitia” (AL) die een overvloed van spirituele en pastorale rijkdommen bevat met betrekking tot het leven binnen het huwelijk en het christelijk gezin in onze tijd, heeft helaas binnen zeer korte tijd geleid tot zeer tegengestelde interpretaties, zelfs onder de bisschoppen.

Er zijn bisschoppen en priesters die publiekelijk en openlijk verklaren dat AL een zeer duidelijke opening biedt naar de communie voor gescheiden en hertrouwde mensen, zonder van hen te eisen dat zij in onthouding leven. In zijn uitleg van AL met betrekking tot irreguliere paren heeft een voorzitter van een Bisschoppenconferentie gezegd in een tekst die op de website van dezelfde bisschoppenconferentie gepubliceerd werd: “Dit is een barmhartige regeling, een openheid van hart en geest die geen wet nodig heeft, geen richtlijn verwacht, niet verwacht dat iemand zegt wat je moet doen. Het kan en moet onmiddellijk gebeuren.”

Deze mening werd verder bevestigd door de recente verklaringen van pater Antonio Spadaro SJ, na de Bisschoppensynode in 2015, dat de Synode de “fundamenten” had gelegd voor de toelating van hertrouwd gescheidenen tot de communie door “een deur te openen” die nog gesloten was geweest tijdens de voorgaande Synode in 2014. Nu is zijn voorspelling bevestigd, zoals pater Spadaro beweert in zijn commentaar op AL. Er zijn geruchten dat pater Spadaro lid was van het redactieteam achter AL.



De weg naar foutieve interpretaties lijkt te zijn gebaand door kardinaal Christoph Schönborn zelf, die gedurende de officiële presentatie van AL in Rome zei, met betrekking tot irreguliere verbintenissen: “Mijn grote vreugde over dit document berust op het feit dat het op samenhangende wijze de kunstmatige, oppervlakkige en duidelijke onderscheid tussen “regulier” en “irregulier”. Zo’n verklaring suggereert dat er geen helder onderscheid bestaat tussen een geldig, sacramenteel huwelijk en een irreguliere verbintenis, tussen dagelijkse zonde en doodzonde.

Aan de andere kant zijn er bisschoppen die claimen dat AL gelezen moet worden in het licht van het constante Leergezag van de Kerk en dat AL geen toegang tot de communie toestaat aan gescheiden en hertrouwde stellen, zelfs niet in uitzonderlijke gevallen. Deze verklaring is fundamenteel juist en wenselijk. In feite moet de inhoud van elke tekst van het Leergezag, als regel, naar zijn inhoud in overeenstemming te zijn met vroeger onderricht van het Leergezag van de Kerk, zonder enige breuk.

Het is echter geen geheim dat gescheiden en hertrouwde stellen in een aantal kerken worden toegelaten tot de heilige Communie, zonder dat van hen wordt geëist dat ze in onthouding leven. We moeten toegeven dat sommige uitlatingen in AL gebruikt zouden kunnen worden om een misbruik te rechtvaardigen, dat al enige tijd op diverse plaatsen en in diverse omstandigheden in het leven van de Kerk plaats vindt.

Bepaalde verklaringen van AL zijn objectief vatbaar voor verkeerde interpretaties

Onze Heilige Vader, Paus Franciscus, heeft ons allemaal uitgenodigd een bijdrage te leveren aan reflectie en dialoog over de gevoelige kwesties rond huwelijk en gezin. “Het nadenken van pastores en theologen, mits trouw aan de Kerk, eerlijk, realistisch en creatief, zal ons helpen grotere duidelijkheid te bereiken.” (AL 2). Als we bepaalde uitspraken van AL met intellectuele eerlijkheid binnen hun eigen context proberen te analyseren, dan zien we ons met moeilijkheden geconfronteerd wanneer we ze proberen te interpreteren in overeenstemming met de traditionele leer van de Kerk. Dit is te wijten aan het ontbreken van de concrete en expliciete bevestiging van de leer en constante praktijk van de Kerk, die steunt op het Woord van God en opnieuw uitgesproken is door Paus Johannes Paulus II, die zei: “De Kerk bevestigt echter haar praktijk, gebaseerd op de heilige Schrift, om hertrouwd gescheidenen niet tot de eucharistische communie toe te laten. Zij kunnen niet tot de communie toegelaten worden, aangezien hun levensstaat en hun levensomstandigheden objectief in tegenspraak zijn met die eenheid van liefde tussen Christus en de Kerk, die wordt betekend en bewerkt in de Eucharistie. Er is bovendien nog een andere, speciaal pastorale reden: als men deze mensen tot de communie zou toelaten, zouden de gelovigen in dwaling en verwarring gebracht worden met betrekking tot de leer van de Kerk over de onontbindbaarheid van het huwelijk. De verzoening in het sacrament van de Boete, die de weg opent naar het sacrament van de Eucharistie, kan voorts alleen verleend worden aan hen die ..... oprecht bereid zijn een leven te leiden dat niet langer in tegenspraak met de onontbindbaarheid van het huwelijk. Dat betekent in de praktijk ... zij de verplichting op zich nemen in volledige onthouding te leven, d.w.z. zich te onthouden van daden die eigen zijn aan het huwelijk” (Familiaris Consortio, 84).

Paus Franciscus heeft geen “nieuwe algemene norm van het Kerkelijk Recht die toepasbaar is voor alle gevallen” vastgesteld (AL, nr. 300). Hij zegt echter, in voetnoot 336: “Dit is ook het geval met betrekking tot de sacramentele discipline, aangezien het verstand kan erkennen dat in een bepaalde situatie er geen ernstige schuld bestaat.” Duidelijk doelen op gescheiden en hertrouwde mensen, zegt de Paus in AL, nr. 305: “vanwege bepaalde vormen van conditionering en verzachtende factoren is het mogelijk dat in een objectieve situatie van zonde – die subjectief misschien niet schuldig is of niet volledig schuldig – iemand in Gods genade kan leven, kan liefhebben en ook kan groeien in het leven van genade en liefde, terwijl hij de hulp ontvangt van de Kerk om dit doel te bereiken.” In voetnoot 351 verheldert de Paus deze verklaring door te zeggen “in sommige gevallen kan dit de hulp van de sacramenten inhouden.”

In hetzelfde hoofdstuk VIII van AL, nr. 209, spreekt de Paus over gescheiden mensen die leven in “een tweede verbintenis, die door de tijd steeds hechter geworden is, met nieuwe kinderen, met beproefde trouw, edelmoedige zelfgave, christelijke toewijding, een bewustzijn van de onregelmatigheid van de verbintenis en van de grote moeilijkheid om terug te gaan zonder in geweten te voelen dat men in nieuwe zonden zou vervallen. De Kerk erkent dat er situaties zijn “waar, om ernstige redenen, zoals het opvoeden van kinderen, een man en een vrouw niet kunnen voldoen aan de plicht om uit elkaar te gaan.” In voetnoot 329 citeert de Paus het document Gaudium et Spes van het Tweede Vaticaans Concilie; helaas doet hij dat op een onjuiste manier want in de passage in kwestie refereert het Concilie alleen aan een geldig christelijk huwelijk. De toepassing van deze verklaring op gescheiden personen kan de indruk wekken dat een geldig huwelijk gelijkgesteld kan worden aan de verbintenis van gescheiden personen, zo niet in theorie, dan toch in de praktijk.

De toelating van gescheiden en hertrouwde personen tot de heilige Communie en de consequenties daarvan

Helaas bevat AL geen letterlijke citaten van de principes die ten grondslag liggen aan de moraal van de Kerk zoals die zijn geformuleerd in nr. 84 van de Apostolische Exhortatie Familiaris Consortio en in de encycliek Veritatis Splendor van Johannes Paulus II, met name over de volgende onderwerpen van doorslaggevend belang: “fundamentele keuze” (Veritatis Splendor, nrs. 67-68), “doodzonde en dagelijkse zonde”(ibid., nrs. 69-70), “proportionalisme, consequentialisme” (ibid. nr. 75), “martelaarschap en universele en onveranderlijke morele normen” (ibid., nr. 91 e.v.). Echter, een letterlijk citaat uit Familiaris Consortio nr. 84 en enkele van de belangrijkste uitspraken uit Veritatis Splendor zou AL onaantastbaar hebben gemaakt voor heterodoxe interpretaties. Algemene toespelingen op morele principes en op de leer van de Kerk zijn zeker onvoldoende bij een omstreden zaak die gevoelig ligt en tegelijk van fundamenteel belang is.

Vertegenwoordigers van de geestelijkheid en zelfs van het episcopaat beweren nu al dat naar de geest van Hoofdstuk VIII van AL de mogelijkheid dat in uitzonderlijke gevallen de gescheiden en hertrouwde personen toegelaten kunnen worden tot de heilige Communie zonder dat van hen gevraagd wordt om in volledige onthouding te leven, niet kan worden uitgesloten.

Als we zo’n interpretatie van de tekst en de geest van AL aanvaarden, dan moeten we, als we intellectueel eerlijk willen zijn en de wet van non-contradictie respecteren, ook de volgende logische conclusies aanvaarden:

+  Het zesde grof van God, dat elke seksuele handeling verbiedt die niet plaatsvindt binnen een geldig huwelijk, zou niet langer universeel geldig zijn, maar zou uitzonderingen toestaan. In het voorliggende geval zou dit betekenen dat gescheiden mensen de huwelijksdaad mogen stellen, en zelfs worden aangemoedigd om dit te doen, om zo de “wederzijdse trouw” te helpen onderhouden, (vgl. AL 298). Er zou derhalve “trouw” kunnen zijn in een levensstijl die rechtstreeks ingaat tegen de uitdrukkelijke wil van God. Het aanmoedigen en legitimeren echter van daden die tegen de wil van God ingaan en dat altijd blijven doen, zou in tegenspraak zijn met de Goddelijke Openbaring.

+  De woorden van Christus Zelf: “Wat God derhalve heeft verbonden, mag de mens niet scheiden” (Mt. 19,6) zouden niet langer altijd en zonder uitzondering op alle gehuwden van toepassing zijn.

+  Het zou mogelijk zijn, in een bijzonder geval, om het Sacrament van Boete en de heilige Communie te ontvangen terwijl men de intentie heeft door te gaan met de directe schending van Gods geboden “Gij zult geen echtbreuk plegen” (Ex. 20,14) en “Wat God derhalve heeft verbonden, mag de mens niet scheiden” (Mt. 19,6 en Gen. 2,24).

+   Het onderhouden van deze geboden en van het woord van God zou, in zo’n geval, een zaak zijn van theorie in plaats van praktijk, en zou daardoor de gescheiden en hertrouwde personen leiden tot het “bedriegen van zichzelf” (Jac. 1,22). Het zou derhalve mogelijk zijn volmaakt te geloven in de goddelijke natuur van het zesde Gebod en in de onontbindbaarheid van het huwelijk zonder echter dienovereenkomstig te handelen.

+  Het goddelijk woord van Christus: “Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een ander huwt, begaat zij echtbreuk.” (Mc. 10,12) zou  niet langer universeel geldig zijn maar zou onderhevig zijn aan uitzonderingen.

+  Een permanente, weloverwogen en vrijwillige schending van het zesde Gebod van God en van de heiligheid en onontbindbaarheid van een echt en geldig huwelijk (in het geval van gescheiden en hertrouwde stellen) zou niet langer altijd een ernstige zonde zijn, dat wil zeggen, direct ingaan tegen de wil van God.

+  Er zouden gevallen kunnen zijn van een ernstige, permanente en vrijwillige schending van een van de andere geboden van God (bijv. in het geval van een leefstijl vol financiële corruptie) waarin de betreffende persoon toegang tot de sacramenten kan worden verleend, vanwege verzachtende omstandigheden waarbij die toelating niet afhankelijk wordt gemaakt van een serieus besluit om voortaan van zulke zondige en schandalige daden af te zien.

+  De bestendige en onfeilbare leer van de Kerk zou niet langer universeel geldig zijn, in het bijzonder de leer die bevestigd is door paus Johannes Paulus II in Familiaris Consortio, nr. 84 en door paus Benedictus XVI in Sacramentum Caritatis, nr. 29, volgens welke de voorwaarde voor de toegang tot de sacramenten voor de gescheiden en hertrouwde mensen de volledige onthouding is.

+  Het onderhouden van het zesde gebod van God en van de onontbindbaarheid van het huwelijk zou een ideaal worden dat niet voor iedereen bereikbaar is, maar alleen voor een soort van elite.

+  De onverzettelijke woorden van Christus die de mens opdraagt de geboden van God altijd en in alle omstandigheden te onderhouden, en zelfs vraagt om aanmerkelijk lijden op zich te nemen teneinde geboden te volbrengen, met andere woorden, het kruis te aanvaarden, zou niet langer geldig zijn als een absolute waarheid: “En als uw rechterhand u aanstoot geeft, hak ze af en werp ze van u weg; want het is beter voor u, dat één van uw lichaamsdelen verloren gaat dan dat heel uw lichaam in de hel geworpen wordt.” (Mt. 5,30).

Paren die in "irreguliere verbintenissen" leven toelaten tot de heilige communie en hen toestaan daden te stellen die voorbehouden zijn aan echtgenoten in een geldig huwelijk, zou gelijk staan aan machtsmisbruik dat aan geen enkele menselijk gezag toekomt want als je zo handelt zou dat de pretentie hebben het Woord van God zelf te corrigeren.

Het gevaar van de medewerking door de Kerk aan de verspreiding van de “plaag van echtscheiding”

De eeuwige leer van Onze Heer Jezus Christus belijdend, leert de Kerk: “Daar de Kerk trouw is aan haar Heer, kan zij de verbintenis niet erkennen van mensen die burgerlijk gescheiden en hertrouwd zijn. 'Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een ander huwt, begaat zij echtbreuk.' (Mc. 10, 11-12). De Kerk toont een aandachtige zorg voor zulke mensen en moedigt hen aan tot een leven van geloof, gebed, werken van naastenliefde en de christelijke opvoeding van hun kinderen. Zij kunnen echter niet de sacramentele absolutie en de heilige Communie ontvangen of bepaalde kerkelijke taken uitoefenen zolang hun situatie, die objectief in strijd is met de wet van God, voortduurt.” (Compendium van de Katechismus van de Katholieke Kerk, nr. 349).

Als iemand leeft in een ongeldige huwelijkse verbintenis en in voortdurende tegenspraak met Gods gebod en met de heiligheid en onontbindbaarheid van het huwelijk, betekent dit dat je niet in de waarheid leeft. Als je zegt dat het weloverwogen, vrijwillig en doorlopend stellen van seksuele daden in een ongeldige huwelijkse verbintenis in afzonderlijke gevallen niet langer een ernstige zonde zou betekenen, is dat niet de waarheid maar een ernstige leugen en zal daarom nooit echte vreugde in liefde brengen. Bijgevolg is de toelating van dergelijke personen tot het ontvangen van de communie grootspraak, huichelarij en een leugen. Het Woord van God in de Schrift is nog steeds geldig: “Wie zegt dat hij Hem kent, maar zich niet houdt aan zijn geboden, is een leugenaar; in zo iemand woont de waarheid niet.” (1. Joh. 2,4).

Het Leergezag van de Kerk leert ons over de universele geldigheid van de Tien Geboden: “Omdat de Tien Geboden de fundamentele plichten van de mens tegenover God en tegenover zijn naaste uitdrukken, openbaren ze, in hun oorspronkelijke inhoud, zware verplichtingen. Ze zijn fundamenteel onveranderlijk en verplichten dus altijd en overal. Niemand kan ervan dispenseren.” (Catechismus van de Katholiek Kerk, 2072). Het waren de Farizeeën en later de christelijke gnostici van de tweede en de derde eeuw die beweerden dat Gods geboden, inclusief het gebod "Gij zult geen echtbreuk plegen", uitzonderingen toeliet en dat in bepaalde gevallen mensen niet verantwoordelijk moesten worden gehouden voor de zonde van echtscheiding.

De volgende verklaringen van het Leergezag zijn nog steeds geldig want ze zijn onderdeel van het onfeilbare Leergezag zoals uitgedrukt door het universele en gewone Leergezag.

De negatieve geboden van de natuurwet zijn universeel geldig. Ze verplichten ieder en elk individu altijd en in alle omstandigheden. Het gaat om verboden die een gegeven handeling semper en pro semper (altijd en voor altijd) verbieden, zonder uitzondering …zijn vormen van gedrag die nooit, in geen enkele situatie, een juist antwoord zijn… De Kerk heeft altijd geleerd dat men nooit vormen van gedrag mag kiezen die zijn verboden door de morele geboden die in negatieve vorm zijn uitgedrukt in het Oude en Nieuwe Testament. Zoals we hebben gezien bevestigt Jezus zelf opnieuw dat deze verboden geen uitzonderingen toestaan: “Als gij het leven wilt binnengaan, onderhoud dan de geboden… Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen.” (Mt. 19, 17-18) (St. Johannes Paulus II, Encycliek Veritatis Splendor, nr. 52).

Het Leergezag van de Kerk leert ons zelfs nog duidelijker: “Een goed en zuiver geweten wordt verlicht door een waarachtig geloof. Want liefde komt tegelijkertijd voort ‘uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof’” (1 Tim. 1,5; cf. 3,9; 2 Tim. 1,3; 1 Petr. 3,21; Hand. 24,16) (Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1794).

In het geval dat een persoon een objectief zondige morele handelingen begaat, in het volle bewustzijn van de zondigheid van zulke handelingen, vrij en opzettelijk, en met de bedoeling om zulke handelingen in de toekomst te herhalen, is het onmogelijk om het principe van ontoerekenbaarheid voor een fout toe te passen vanwege verzachtende omstandigheden. De toepassing van het principe van ontoerekenbaarheid op zulke gescheiden en hertrouwde stellen zou schijnheiligheid betekenen en een Gnostisch sofisme. Als de Kerk aan zulke personen de heilige Communie zou toestaan, zelfs in een enkel geval, dan zou zij haar eigen leer tegenspreken en een publiek getuigenis geven tegen de onontbindbaarheid van het huwelijk en aldus bijdragen aan de “plaag van de echtscheiding” (Tweede Vaticaans Concilie, Gaudium et spes, nr. 47).

Om zo’n onverdraaglijke en schandaleuze tegenstrijdigheid te vermijden, heeft de Kerk, in haar onfeilbare uitleg van de goddelijke waarheid van de morele wetten en van de onontbindbaarheid van het huwelijk, tweeduizend jaar lang standvastig de praktijk onderhouden van het toelaten tot de heilige Communie alleen aan gescheiden mensen die in volledige onthouding leven en “remoto scandalo” (terwijl een schandaal vermeden wordt), zonder enige uitzondering of uitzonderlijk privilege.

De eerste pastorale taak die de Heer aan Zijn Kerk heeft toevertrouwd was om te onderrichten in de leer (vgl. Mt. 28,20). Het onderhouden van Gods geboden is intrinsiek verbonden met de leer. Om deze reden heeft de Kerk altijd iedere tegenstrijdigheid afgewezen tussen de leer en het praktische leven, en ze noemde zulke tegenstrijdigheden “gnostisch” of als de ketterse Lutherse theorie van “simul iustus et peccator” (tegelijk rechtvaardige en zondaar). Er zou geen tegenspraak moeten zijn tussen het geloof en het dagelijks leven van de kinderen van de Kerk.

Wanneer we het hebben over het onderhouden van de uitdrukkelijke geboden van God en de onontbindbaarheid van het huwelijk, dan kunnen we niet spreken van tegengestelde theologische interpretaties. Als God zegt “gij zult geen echtbreuk plegen”, dan kan geen enkele menselijke autoriteit zeggen “in sommige uitzonderlijke gevallen of omwille van een goed doel kunt u echtbreuk plegen.”

De volgende beweringen van paus Franciscus zijn erg belangrijk: de paus spreekt over de integratie van de gescheiden en hertrouwde mensen in het leven van de Kerk: “Deze onderscheiding kan nooit los gezien worden van de Evangelische eisen van waarheid en liefde, zoals door de Kerk worden voorgehouden… De volgende voorwaarden moeten noodzakelijkerwijs aanwezig zijn: nederigheid, discretie en liefde voor de Kerk en haar onderricht… Men mag niet het risico lopen dat een specifieke onderscheiding de mensen ertoe brengt te denken dat de Kerk een dubbele standaard hanteert.” (AL nr. 300). Deze lofwaardige verklaringen in AL blijven helaas zonder concrete specificaties omtrent de kwestie van de verplichting voor de gescheiden en hertrouwde mensen om uit elkaar te gaan of tenminste in volledige onthouding te leven.

Wanneer het een kwestie is van leven of dood van het lichaam, dan zou geen enkele arts zijn mening op een dubbelzinnige manier uitdrukken. De dokter kan niet tegen de patiënt zeggen: “U moet beslissen of u wel of niet het medicijn neemt, overeenkomstig uw geweten, en tegelijk de wetten van de geneeskunde respecteren.” Zulk gedrag van de kant van de dokter zou zeer waarschijnlijk als onverantwoordelijk worden beschouwd. En toch, het leven van de onsterfelijke ziel is belangrijker, daar haar eeuwig lot afhangt van de gezondheid van de ziel.

De bevrijdende waarheid van de boete en het mysterie van het Kruis

Zeggen dat gescheiden en hertrouwde mensen geen publieke zondaars zijn in de Kerk, is je verschuilen achter valse feiten. Daarenboven is de ware conditie van alle leden van de strijdende Kerk op aarde die van zondaars. Als de gescheiden en hertrouwde mensen zeggen dat hun vrijwillig en opzettelijk handelen tegen het zesde gebod van God niet altijd zondig is of, tenminste, geen ernstige zonden vormt, dan bedriegen zij zichzelf en zal de waarheid niet in hen zijn, zoals St. Johannes zegt: “Als wij beweren zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en woont de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden, is Hij zo getrouw en genadig, dat Hij onze zonden vergeeft en ons reinigt van alle kwaad. Maar als wij zeggen dat wij geen zonde hebben bedreven, maken wij Hem tot leugenaar; dan woont zijn woord niet in ons.” (1 Joh. 1, 8-10).

Het aanvaarden van de kant van de gescheiden en hertrouwde mensen van de waarheid dat zij zondaars zijn en zelfs publieke zondaars, zal hen niet de christelijke hoop ontnemen. Alleen de aanvaarding van de werkelijkheid en de waarheid zal hen in staat stellen de weg in te slaan van de vruchtbare boete naar de woorden van Jezus Christus.

Het zou heel zegenrijk zijn om de geest van de eerste christenen en de tijd van de Kerkvaders te herstellen, toen er een levende solidariteit was met de publieke zondaars van de kant van de gelovigen; echter, deze solidariteit was gebaseerd op de waarheid. Er was niets discriminerend in een dergelijke solidariteit; integendeel, de hele Kerk nam deel aan de vooruitgang in de boete van de publieke zondaars door voorbeden, tranen, werken van uitboeting en werken van naastenliefde ten bate van hen.

De Apostolische Exhortatie Familiaris Consortio leert dat “zelfs degenen die van het gebod van de Heer zijn afgedwaald en nog steeds in deze toestand leven (gescheiden en hertrouwde mensen) kunnen van God de genade van bekering en redding krijgen, als zij volharden in gebed, boete en naastenliefde.” (84).

Gedurende de eerste eeuwen werden publieke zondaars opgenomen in de biddende gemeenschap van de gelovigen en werden zij geïnstrueerd om te knielen, met de armen opgeheven, om de voorspraak af te smeken van hun broeders. Tertullianus geeft dit getuigenis: “Het lichaam kan zich niet verheugen wanneer een van haar leden lijdt. Het moet lijden en streven naar een algeheel herstel. Wanneer je je handen uitstrekt naar de knieën van je broeder, dan is het Christus die je aanraakt, het is Christus tot wie je smeekt. En op gelijke wijze, wanneer zij over je wenen, dan is het Christus die met je meevoelt.” (De Paenitentia, 10, 5-6). Sint Ambrosius van Milaan spreekt met woorden van gelijke strekking: “De hele Kerk nam de last op zich van de publieke zondaar, met hem lijdend door tranen, gebeden en pijn”(De Paenitentia, 1,81).
Het is natuurlijk waar dat de vormen van de boetepraktijk van de Kerk zijn veranderd. Echter, de geest van deze praktijk moet te allen tijde levend blijven in de Kerk. Vandaag beginnen priesters en bisschoppen, in vertrouwen op bepaalde uitspraken in AL, gescheiden en hertrouwde mensen te suggereren dat hun toestand hen, vanuit een objectief oogpunt, geen publieke zondaars maakt. Ze stellen hen gerust door te verklaren dat hun seksuele relaties geen ernstige zonde zijn. Zo’n houding komt niet overeen met de waarheid. Ze ontnemen de gescheiden en hertrouwde mensen de mogelijkheid van een radicale bekering tot gehoorzaamheid aan God en laten deze zielen in een illusie leven. Zo’n pastoraal is heel gemakkelijk, goedkoop en kost niets. Er zijn geen tranen, gebeden en bemiddelende werken, geïnspireerd door broederlijke liefde, om te worden opgedragen voor het heil van de gescheiden en hertrouwde mensen.

Door het toelaten van de gescheiden en hertrouwde mensen tot de heilige Communie, zelfs in uitzonderlijke gevallen, zonder hen te vragen te stoppen met handelingen die tegen het zesde gebod van God ingaan, en ook door overmoedig te verklaren dat hun leefstijl geen ernstige zonde is, nemen we de gemakkelijke weg door het schandaal van het kruis aan de kant te zetten. Zo’n pastoraal jegens de gescheiden en hertrouwde mensen is oppervlakkig en misleidend. Tot al degenen die deze goedkope en gemakkelijke weg voor de gescheiden en hertrouwde mensen verdedigen, richt Jezus nog steeds de woorden “Ga weg, Satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.” Wat Jezus zei tot zijn leerlingen, was: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.” (Mt. 16, 24-25).

Met betrekking tot de pastorale zorg voor gescheiden en hertrouwde stellen, moeten we in onze dagen opnieuw de geest doen opvlammen die Christus volgt door de waarheid van het kruis en boete. Want dat alleen kan blijvende vreugde kan brengen. We moeten vluchtige pleziertjes vermijden die uiteindelijk misleidend zijn. De volgende woorden van paus Gregorius de Grote zijn niet alleen echt van toepassing op onze hedendaagse situatie, maar laten daar ook een helder licht over schijnen: “We moeten niet al te gehecht raken aan onze aardse ballingschap, de gemakken van dit leven moeten ons niet ons ware thuisland doen vergeten opdat onze geest niet slaperig wordt te midden van deze gerieflijkheden. Om deze reden combineert God zijn gaven met beproevingen en straffen, om ons te verzekeren dat alles wat ons in deze wereld verrukt, voor ons bitter wordt en dat de ziel gevuld wordt met het vuur dat in ons altijd het verlangen ontsteekt naar hemelse zaken waardoor wij in staat zijn vooruitgang te maken. Dit vuur doet ons met genoegen lijden, kruisigt ons zachtjes en vult ons met vreugdevolle droefheid.” (In Hez. 2,3,4).

De geest van de ware boetepraktijk van de vroege Kerk bleef altijd levend in de Kerk van alle tijden, tot vandaag toe. We hebben een schitterend voorbeeld hiervan in de zalige Laura Vicuna del Carmen, geboren in 1891 in Chili. Zuster Azocar, die voor Laura zorgde, vertelde: “Ik herinner mij dat toen ik voor het eerst het sacrament van het huwelijk uitlegde, Laura flauwviel, waarschijnlijk omdat zij uit mijn woorden begreep dat haar moeder in doodzonde leefde zolang als zij bij die heer bleef. Gedurende die tijd in Junin leefde er slechts één familie overeenkomstig de wil van God.” Daarom vermenigvuldigde Laura haar gebeden en boetedoeningen voor haar moeder. Ze ontving haar eerste Communie op 2 juni 1901 met grote vurigheid; ze schreef de volgende voornemens op: “1. Ik wil U mijn hele leven beminnen en dienen, o mijn Jezus; hiervoor offer ik U mijn ziel, mijn hart en mijn gehele wezen; 2. Ik geef er de voorkeur aan liever te sterven dan U door de zonde te beledigen; dus wil ik afstand nemen van alles dat mij van U zou kunnen scheiden; 3. Ik beloof mijn best te doen, zelfs als ik grote offers moet brengen, dat U steeds meer gekend en bemind wordt, en eerherstel te brengen voor de beledigingen die U dagelijks door de mensen worden aangedaan die U niet eens beminnen, in het bijzonder welke u worden aangedaan door degenen die dicht bij mij staan. – O, mijn God, schenk mij een leven van liefde, versterving en offer!” Maar haar grote vreugde werd verduisterd bij het zien van haar moeder die aanwezig was bij de plechtigheid maar niet de communie ontving. In 1902 offerde Laura haar leven voor haar moeder die met een man in een irreguliere verbintenis leefde in Argentinië. Laura verveelvoudigde haar gebeden en offers voor de ware bekering van haar moeder. Enkele uren voor zij stierf, riep ze haar moeder aan haar bed en zei tegen haar: “Moeder, ik ga sterven. Ik heb Jezus hierom gevraagd en mijn gebeden zijn verhoord. Bijna twee jaar geleden offerde ik mijn leven voor de genade van uw bekering. Moeder, zal ik niet de vreugde smaken om uw berouw te zien hebben voordat ik sterf?” Haar moeder was geschokt en overweldigd en deed de belofte: “Morgen zal ik naar de kerk gaan en biechten.” Laura keek naar de priester die haar bijstond, en zei: “Vader, mijn moeder heeft net beloofd dat ze deze man zal verlaten; wees getuige van haar belofte!” Toen voegde ze er aan toe: “Nu kan ik gelukkig sterven!” Met deze woorden overleed zij op 22 januari 1904 in Junin de los Andes (Argentinië), op de leeftijd van 13 jaar, in de armen van haar moeder die haar geloof weer ontdekte en een einde maakte aan de irreguliere verbintenis waarin ze had geleefd.

Het bewonderenswaardige voorbeeld van het leven van het jonge meisje die bekend is als Zalige Laura, is een demonstratie van de ernst waarmee een ware katholiek omgaat met het zesde gebod van God en de heiligheid en onontbindbaarheid van het huwelijk. Onze Heer Jezus Christus beval ons om te vermijden zelfs de schijn te wekken van goedkeuring van een irreguliere of overspelige verbintenis. De Kerk heeft altijd dit goddelijke gebod trouw bewaard en overgeleverd in haar leer en praktijk, zonder enige dubbelzinnigheid. Met het offer van haar leven had de Zalige Laura zeker niet de bedoeling een van de verschillende mogelijke leerstellige of pastorale interpretaties te vertegenwoordigen. Men offert zijn leven niet voor een mogelijke leerstellige of pastorale interpretatie, maar voor een onveranderlijke en universeel geldige Goddelijke waarheid. Deze waarheid kunnen we zien in een groot aantal heiligen die hun leven offerden, te beginnen met Johannes de Doper tot aan de eenvoudige gelovige van vandaag wiens naam alleen bij God bekend is.

De behoefte aan “Veritatis laetitia” (Vreugde van de waarheid)

Gelukkig kan er geen twijfel over bestaan dat AL theologische uitspraken bevat van grote waarde, en ook geestelijke en pastorale richtlijnen. Echter, realistisch gesproken, is het niet voldoende om te zeggen dat AL moet worden geïnterpreteerd volgens de traditionele leer en praktijk van de Kerk. Als een kerkelijk document – dat, in ons geval, noch definitief noch onfeilbaar is – elementen blijkt te bevatten die waarschijnlijk interpretaties en toepassingen doen ontstaan die gevaarlijke geestelijke gevolgen zouden kunnen hebben, dan hebben alle leden van de Kerk, en in het bijzonder de bisschoppen, als broederlijke medewerkers van de paus in effectieve collegialiteit, de plicht hierover te rapporteren en respectvol om een authentieke interpretatie te vragen.

In vragen met betrekking tot Goddelijk Geloof, de Goddelijke geboden en de heiligheid en onontbindbaarheid van het huwelijk, moeten alle leden van de Kerk, van de eenvoudige gelovige tot de hoogste vertegenwoordiger van het Leergezag, samenwerken in de inspanning om de geloofschat en de geloofspraktijk intact te houden. Het was in feite het Tweede Vaticaans Concilie dat leerde: “Het hele lichaam van de gelovigen, gezalfd als zij zijn door de Heilige (vgl. 1 Joh. 2, 20-27), kan zich niet vergissen in zaken van het geloof. Zij laten dit bijzondere bezit zien door middel van de bovennatuurlijke onderscheiding van het gehele volk  inzake geloof wanneer “vanaf de bisschoppen tot de laatste van de leken gelovigen” (St. Augustinus, De Praed. Sanct. 14 27), zij een universele overeenstemming tonen inzake geloof en zeden. Deze onderscheiding inzake geloof is opgewekt en ondersteund door de Geest van de waarheid. Het wordt uitgeoefend onder de leiding van het heilig leergezag, waarvan in trouwe en respectvolle gehoorzaamheid het volk van God aanvaardt dat het niet slechts het woord van mensen is maar waarlijk het woord van God (vgl. 1 Thess. 2,13). Hierdoor hangt het volk van God onwankelbaar het geloof aan dat eens en voor al is gegeven aan de heiligen (vgl. Judas 3), dringt het er door juiste overdenking dieper in door en past het meer volledig toe in haar leven.” (Lumen Gentium, 9). Het Leergezag, van haar kant, staat niet “boven het Woord van God, maar dient het en leert alleen wat is doorgegeven.” (Tweede Vaticaans Concilie, Dei Verbum, 10).

Het was het Tweede Vaticaans Concilie dat al de gelovigen aanmoedigde, en in het bijzonder de bisschoppen, om hun zorgen en waarnemingen zonder vrees tot uitdrukking te brengen voor het welzijn van de Kerk als geheel. Serviliteit en politieke correctheid hebben een destructief kwaad binnengebracht in het leven van de Kerk. De beroemde bisschop en theoloog van het Concilie van Trente, Melchior Cano O.P., sprak deze memorabele woorden: “Petrus heeft onze vleierij en leugens niet nodig. Degenen die hun ogen sluiten voor de feiten en zonder onderscheid elke beslissing verdedigen van de paus, zijn degenen die het meest bijdragen aan het ondermijnen van het gezag van de Heilige Stoel. Zij vernietigen haar fundamenten in plaats van ze te versterken.”

Onze Heer heeft ons duidelijk geleerd wat ware liefde en de ware vreugde van de liefde uitmaakt: “Wie mijn geboden onderhoudt, die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft.” (Joh. 14,21). Toen Hij de mens het zesde gebod gaf en hem opdroeg om de onontbindbaarheid van het huwelijk te onderhouden, gaf God dit aan alle mensen zonder uitzondering, niet slechts aan een elite. Al in het Oude Testament zei God: “De geboden die Ik u heden geef, zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik” (Deut. 30,11) en “Wanneer gij wilt, kunt gij de geboden onderhouden om trouw te blijven aan zijn wil” (Sir. 15,15). En Jezus zei tegen allen: “Als gij het leven wilt binnengaan, onderhoud dan de geboden.” Welke? En Jezus antwoordde: ”gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen” (Mt. 19,17-18). Vanaf het onderricht van de apostelen hebben wij dezelfde leer ontvangen: “Want God beminnen wil zeggen zijn geboden onderhouden, en zijn geboden zijn niet moeilijk te onderhouden” (1. Joh. 5,3).

Er is geen waar, bovennatuurlijk en eeuwig leven zonder het onderhouden van de geboden van God: “Ik draag u op zijn geboden te onderhouden. Ik heb leven en dood voor u geplaatst. Kies het leven!” (Deut. 30, 19-19). Er is derhalve geen werkelijk leven en geen werkelijke, waarachtige vreugde van de liefde zonder de waarheid. “De liefde bestaat uit een leven volgens zijn geboden” (2 Joh. 6). De vreugde van de liefde is de vreugde van de waarheid. Het authentieke christelijke leven bestaat uit het leven en in de vreugde van de waarheid: “Te vernemen dat mijn kinderen in de waarheid leven, er is niets dat mij groter vreugde brengt”(3 Joh. 4).

St. Augustinus verklaart de intieme band tussen vreugde en waarheid: “Ik vraag hen allen of zij niet de voorkeur geven aan de vreugde van de waarheid boven die welke verkregen wordt door leugens. En ze aarzelen niet meer over deze vraag dan over de vraag naar geluk. Want een gelukkig leven is de vreugde van de waarheid, we willen allemaal de vreugde van de waarheid” (Belijdenissen, X, 23).

Het gevaar van een algemene verwarring met betrekking tot de onontbindbaarheid van het huwelijk 

We hebben reeds enige tijd, op sommige plaatsen en omgevingen van het leven van de Kerk, het stilzwijgende misbruik gezien van de toelating van gescheiden en hertrouwde stellen tot de heilige Communie zonder dat van hen gevraagd werd om in volledige onthouding te leven. De onduidelijke verklaringen in hoofdstuk VIII van AL hebben een nieuwe dynamiek gegeven aan de verklaarde verdedigers van de toelating van gescheiden en hertrouwde stellen tot de heilige Communie in bijzondere gevallen.

We zien nu dat het fenomeen van het misbruik zich zelfs nog meer begint te verspreiden in de praktijk, daar degenen die daar voor zijn zich tot zekere hoogte gerechtvaardigd voelen. Er is duidelijk ook enige verwarring met betrekking tot de interpretatie van de relevante beweringen in hoofdstuk VIII van AL. Deze verwarring wordt verhoogd door het feit dat iedereen, zowel de voorstanders van de toelating van de gescheiden en hertrouwde mensen tot de heilige Communie als de tegenstanders, zeggen dat “de leer van de Kerk over deze kwestie niet is veranderd.”

Al dienen we rekening te houden met historische en doctrinaire verschillen, toch laat onze situatie enige parallellen en analogieën zien met de algemene verwarring die werd veroorzaakt door de Ariaanse crisis in de 4e eeuw. In die tijd werd het apostolische en traditionele geloof in de ware Godheid van de Zoon van God verzekerd door middel van de term “consubstantieel” (“homoousios”), dogmatisch afgekondigd door het universele Leergezag van het Eerste Concilie van Nicea. De diepe geloofscrisis, vergezeld van een bijna algemene verwarring, werd hoofdzakelijk veroorzaakt door de weigering van het woord of strategieën om het gebruik van het woord “consubstantieel” (“homoousios”) te vermijden. In plaats daarvan begonnen de priesters en hoofdzakelijk de bisschoppen alternatieve uitdrukkingen voor te stellen, die dubbelzinnig en niet precies waren, zoals bijvoorbeeld “gelijkaardig in substantie” (“homoiousios”) of eenvoudig “gelijkend” (“homoios”). De formule “homoousios”, aangenomen door het Leergezag van die tijd, drukte de volle en ware Godheid van het WOORD met zo’n precisie uit dat het geen ruimte overliet voor tweeslachtige interpretatie.

In de jaren 357-360 was bijna het hele episcopaat Ariaans geworden of semi-Ariaans als resultaat van de volgende gebeurtenissen: Paus Liberius tekende een van de dubbelzinnige formules van Simium waarin de term “homoousios” was geëlimineerd. En verder excommuniceerde de paus in een schandalige zet St. Athanasius. St. Hilarius van Poitiers was de enige bisschop die paus Liberius streng durfde terechtwijzen voor deze tweeslachtige handelingen. In 359 hadden de parallelle synodes van het Westerse episcopaat in Rimini en van het Oosterse episcopaat in Seuleukia volledig Ariaanse formules geaccepteerd die zelfs nog erger waren dan de tweeslachtige formule die door paus Liberius was ondertekend. Om de verwarring van die tijd te beschrijven, zei St. Hieronymus: “Iedereen was verrast toen ze zich realiseerden dat ze allemaal Ariaans waren geworden” (“Ingemuit totus orbis, et arianum se esse miratus est“: Adv Lucif, 19).

Wellicht is in onze tijd de verwarring rond de sacramentele praktijk voor hertrouwd gescheidenen zich al aan het verspreiden. Er is daarom een zeer reële basis voor de aanname dat de verwarring zeer grote proporties zal bereiken als men er niet in slaagt om de volgende formule van het universele en onfeilbare Leergezag voor te stellen en af te kondigen: “Verzoening in het sacrament van de Biecht, die de weg zou openen naar de Eucharistie, kan alleen gegeven worden aan diegenen die de plicht op zich nemen om in volledige onthouding te leven, dat wil zeggen in onthouding van de handelingen die eigen zijn aan gehuwde stellen” (St. Johannes Paulus II, Familiaris Consortio, 84). Deze formulering wordt helaas en onbegrijpelijkerwijs gemist in AL. Echter, de apostolische exhortatie bevat onverklaarbaar de volgende verklaring: “In zulke situaties zijn er veel mensen die, de mogelijkheid kennend en accepterend van het leven “als broer en zus” welke de Kerk hen biedt, erop wijzen dat indien bepaalde uitdrukkingen van intimiteit ontbreken, het vaak gebeurt dat trouw in gevaar wordt gebracht en dat het welzijn van de kinderen lijdt” (AL, 298, nr. 329). Zo’n verklaring laat de indruk achter dat ze in tegenspraak is met de constante leer van het universele Leergezag, zoals geformuleerd in de geciteerde passage van Familiaris Consortio, 84.

Er is een dringende noodzaak voor de Heilige Stoel om de geciteerde formule uit Familiaris Consortio, 84 te bevestigen en opnieuw af te kondigen, wellicht in de vorm van een authentieke interpretatie van AL. Deze formule mag, tot op zekere hoogte, gezien worden als de “homoousios” van onze dagen. Het ontbreken van zo’n formele en expliciete bevestiging van de formule uit Familiaris Consortio, 84 van de Apostolische Stoel kan bijdragen aan grote verwarring met betrekking tot de sacramentele discipline, met de daarop volgende langzame en onvermijdelijke weerslag op leerstellige vraagstukken. Dit zou leiden tot een situatie waarbij het mogelijk is in de toekomst de volgende verklaring af te leggen: “Iedereen was verbaasd te merken dat scheiding in de praktijk was geaccepteerd” (“Ingemuit totus orbis, et divortium in praxi se accepisse miratus est”).

Verwarring in sacramentele discipline met betrekking tot gescheiden en hertrouwde stellen, met zijn onvermijdelijke leerstellige implicaties, zou ingaan tegen de natuur van de katholieke Kerk, zoals die is beschreven door St. Ireneaus in de tweede eeuw: “De Kerk, die deze prediking en dit geloof heeft ontvangen, hoewel zij verspreid is over de hele wereld, bewaart ze zorgvuldig alsof ze in één huis woonden, en zij gelooft op een identieke manier, alsof ze slechts één ziel en één hart zou hebben, en ze preekt, leert en geeft door met een eensluidende stem, alsof ze slechts één mond zou hebben”(Adversus haereses, I, 10,2).

De Stoel van Petrus, dat wil zeggen, de paus, is de garantie van de eenheid van het geloof en van apostolische sacramentele discipline. De verwarring met betrekking tot de sacramentele praktijk voor de gescheiden en hertrouwde mensen in aanmerking nemend, en de vele verschillende interpretaties van AL onder priesters en bisschoppen, mag men de oproep aan onze geliefde paus Franciscus, de Vicaris van Christus, de “zoete Christus op aarde” (St. Catherina van Siëna) gerechtvaardigd achten om de publicatie te gelasten van een authentieke interpretatie van AL, die noodzakelijkerwijs de expliciete verkondiging moet bevatten van het disciplinaire principe van het universele en onfeilbare Leergezag betreffende de toelating van gescheiden en getrouwde stellen tot de sacramenten, overeenkomstig de formulering in Familiaris Consortio, 84.

In de grote Ariaanse verwarring van de 4e eeuw deed St. Basilius de Grote een dringend beroep op de paus van Rome en vroeg hem om door zijn woord een heldere richting te geven, om zo eindelijk de eenheid te verzekeren in het denken over geloof en naastenliefde (vgl. Ep. 70).

Een authentieke interpretatie van AL door de Apostolische Stoel zou aan de gehele Kerk de vreugde in helderheid (“claritatis laetitia”) brengen. Zo’n helderheid zal de vreugde in liefde (“Amoris laetitia”) verzekeren, een liefde en een vreugde die niet “volgens de geest van de mens, maar volgens de Geest van God is” (Mt. 16,23). En dit is wat telt voor de vreugde, het leven en de eeuwige redding van de gescheiden en hertrouwde mensen, en voor alle mensen.

+ Athanasius Schneider, Hulpbisschop van het Aartsbisdom St. Mary in Astana,

Geen opmerkingen: