vrijdag 13 februari 2015

Evolutie en de Cultuur des Doods


Het was veteranendag in Washington, D.C., en ik was helemaal niet met evolutie bezig. Ik had mijn vriend Pr. Jack Murphy, een veteraan, ondersteuning geboden tijdens het gebed, evenals andere veteranen die opstonden voor het leven bij een ‘abortusfabriek’ in D.C. Een grote groep pro-abortus uitslovers was komen opdagen om ons lastig te vallen en de politie zette het parkeerterrein af en dwong ons allemaal een klein gebied in. Een jonge man in zijn twintigerjaren hield een poster omhoog van een ongeboren kind met onderschrift “Ziet dit eruit als een kluwen weefsel?” Twee jonge vrouwen die eruit zagen als studenten bespotten hem. “Hadden deze mensen geen biologie op school?”, vroeg de een aan de ander. “Als ze iets over evolutie zouden weten dan zouden ze weten dat het embryo niet menselijk is tot aan het derde trimester.” De ander zei iets over de baby op de poster die door het “vissenstadium” gaat. Een andere vrouw voegde eraan toe dat het beter was voor de zielen van de “foetussen” om geaborteerd te worden, aangezien ze gereïncarneerd zouden worden in betere omstandigheden.

Een radicale verwerping van Gods openbaring

Het kostte me vele jaren om me te realiseren hoeveel van de leugens die ik die dag hoorde hun geloofwaardigheid ontleenden aan de evolutietheorie. De laster van het ongeboren kind als pre-menselijk, embryonale recapitulatie en de rationalisering van reïncarnatie—niet een ervan zou het licht van het evangelie van Jezus Christus kunnen weerstaan, zoals het door de kerkvaders werd verkondigd. Echter zulke onwaarheden bloeien in de ziekmakende atmosfeer die geschapen is door ongefundeerde beweringen van de evolutietheorie.

Alle vormen van evolutietheorie vereisen een radicale verwerping van Gods openbaring over de schepping van Adam en Eva. Genesis spreekt over God die Adams lichaam uit het slijk der aarde vormt en er de adem des levens inademt. Mozes spreekt over God die Eva’s lichaam uit Adams zijde maakt en haar aan hem presenteert als zijn gezel. De kerkvaderen en -leraren hielden vol dat God het lichaam van Adam schiep samen met zijn ziel, niet het lichaam voor de ziel of de ziel voor het lichaam. De kerkvaderlijke leer samenvattent schreef St. Johannes Damascenus:

Vanuit de aarde vormde Hij zijn lichaam en door Zijn eigen inademing gaf Hij hem een rationele en begrijpende ziel, van het laatste zeggen we dat het het beeld van God is . . . Het lichaam en de ziel werden gevormd op hetzelfde moment—niet de een ervoor en de ander erna, zoals het gezwam van Origen het beschrijft[1].

De kerkvaders hebben niet alleen het idee van de pre-existentie van zielen verworpen. Ze verwierpen ook de opvatting dat Adams lichaam gevormd was voor zijn ziel, of dat een menselijk lichaam kon bestaan voor een menselijke ziel. Zoals St. Gregorius van Nyssa schreef:

zoals de mens één is, het wezen bestaande uit ziel en lichaam, zo dienen we er ook van uit te gaan dat het begin van zijn bestaan één is, gezamenlijk voor beide delen, zodat hij niet antecedent en posterieur aan zichzelf blijkt te zijn, wanneer het lichamelijk element chronologisch het eerst zou zijn, en de andere een latere toevoeging zou zijn . . . Want als onze natuur opgevat wordt als tweevoudig, volgens de apostolische leer, gemaakt uit de zichtbare mens en de verborgen mens, als de één eerst kwam en de ander eroverheen kwam, zou de macht van Hem die ons gemaakt heeft op een of andere manier onvolmaakt zijn, als niet voldoende zijnde voor de gehele taak tegelijk, maar het werk verdelend en zichzelf bezighoudend met elke helft op zijn beurt[2].

De Heilige Schrift leert dat Jezus een mens zoals wij was in alles behalve de zonde en dat Hij reeds volledig menselijk was in de schoot van de Heilige Maagd enkele dagen na de incarnatie toen Zijn Moeder haar nicht St. Elisabeth bezocht. De Heilige Liturgie bevestigt de volledige menselijkheid van Jezus vanaf het moment van de Incarnatie op 25 Maart, net zoals de zondeloze menselijkheid van de Heilige Maagd vanaf het moment van haar Onbevlekte Ontvangenis. Dus de kerkleer betreffende de eerste Adam en de eerste Eva vult perfect haar leer aan betreffende de nieuwe Adam en de tweede Eva. In beide gevallen werden een menselijk lichaam en ziel tegelijk geschapen, niet de ziel voor het lichaam of het lichaam voor de ziel.

Deze leer over de schepping van Adam en Eva is de gemeenschappelijke leer van alle kerkvaders, kerkleraren, pausen en concilies vanaf de tijd van de apostelen. Recente pausen, echter, hoewel ze die leer niet tenietdeden—wat onmogelijk zou zijn—hebben ervan afgezien haar ondubbelzinnig te bevestiging vanwege een eenvoudige reden. Vanaf Darwin, zijn ze bang geweest de mogelijkheid uit te sluiten dat de natuurwetenschappen onweerlegbaar bewijs zouden kunnen ontdekken van menselijke evolutie. In zekere zin is hun weifelen begrijpelijk. Het lijkt te volgen uit het Augustijn’s principe (bevestigd door Leo XIII in zijn encycliek Providentissimus Deus) niet af te wijken van de letterlijke, voor de hand liggende betekenis van de Schrift, tenzij het verstand dat voorschrijft of de noodzaak het vereist. In Humani Generis, vroeg paus Pius XII katholieke wetenschappers het bewijs voor en tegen de hypothese van menselijke evolutie te wegen, terwijl hij tegelijkertijd vele elementen van de traditionele interpretatie van Genesis verdedigde. Tot op deze dag is het verzoek van de Heilige Vader niet ingewilligd door de gemeenschap van katholieke wetenschappers, hoewel er drie redenen zijn waarom dit verzoek al lang geleden tot een definitieve verwerping van de menselijke evolutiehypothese zou hebben moeten leiden. De eerste reden heeft te maken met de begrenzingen van de natuurwetenschap; de tweede met de eigenlijke toestand van het wetenschappelijk bewijs; en de derde met de duidelijke schade aan zielen die deze hypothese heeft gedaan en aan het doen is.

Drie redenen om menselijke evolutie te verwerpen

Tegenwoordig lijkt het in vele kringen uit de mode om te suggereren dat natuurwetenschap grenzen heeft. Maar de katholieke kerkleraars die het fundament voor de positieve ontwikkeling van de natuurwetenschappen legden gedurende de afgelopen 800 jaren, erkenden en benoemden deze grenzen. De geest van de grote middeleeuwse leraars werd goed uitgedrukt door de twaalfde eeuwse Franse scholastieke filosoof Willem van Conches die schreef

ik neem niets af van God. Hij is de auteur van alle dingen, het kwaad uitgezonderd. Maar de natuur waarmee Hij zijn schepselen bekleedde volbrengt een heel schema van operaties, en ook deze geven Hem eer aangezien Hij het was die precies deze natuur schiep[3].

Impliciet in deze enthousiaste houding wat betreft wetenschappelijk onderzoek van de natuur was het begrip dat de oorsprong van de natuurlijke orde en van de naturen van levende dingen niet door natuurprocessen verklaard kon worden, of, om de woorden van St. Thomas van Aquino te gebruiken, “In de werken der natuur, komt schepping niet voor, maar het is voorondersteld aan het werk der natuur.”[4] Dus wisten St. Thomas en Willem van Conches zeker dat de oorsprong van de menselijke natuur—de schepping van Adam en Eva—buiten het werkgebied van de natuurwetenschap ligt. Terwijl natuurwetenschappers vele dingen konden leren over de structuur en het werken van het menselijk lichaam, was het duidelijk voor de middeleeuwse leraars dat wetenschappelijk onderzoek niet meer licht kon doen schijnen op hoe God het lichaam van Adam vormde uit het stof der aarde dan dat het licht kon schijnen op hoe Jezus het water in wijn veranderde op de bruiloft van Kana. De grote leraren onderscheidden de scheppingsorde, toen God de verschillende soorten schepselen schiep door zijn Woord, van de orde der voorzienigheid, die pas begon na de schepping van Adam en Eva.

Moderne natuurwetenschap heeft dit onderscheid tussen de scheppingsorde en de natuurorde, of de voorzienigheidsorde bijna volledig verlaten. Ironisch genoeg heeft 21e eeuwse natuurwetenschap de redelijkheid van dit onderscheid uitvoerig bevestigd. Bijvoorbeeld op het gebied van genetica hebben natuurwetenschappers veel geleerd over de overbrenging en variatie van genetische informatie, maar geen wetenschapper heeft het spontane verschijnen van een nieuw genetisch programma waargenomen, zoals nodig zou zijn om een nieuw orgaan te produceren, zoals een oog of een oor, in een organisme waarin zo een orgaan ontbrak. In plaats daarvan heeft de 21e eeuwse genetica ontdekt dat, verre van evolueren of toenemen in functionaliteit, genetische informatie degradeert en degenereert in de tijd met een snelheid die, in de woorden van een geneticus, “een limiet plaatst op de lengte van gewervelde stambomen”—een veel lagere limiet dan de tijdperken die hen door de evolutietheorie toegekend worden.[5] Inderdaad, zijn de ontdekkingen van de 21e eeuwse genetica dodelijk geweest voor alle huidige hypothesen van menselijke evolutie, aangezien zij aantoonden dat het onmogelijk zou zijn voor een gezamelijke voorouder van chimpansees en mensen om de hoeveelheid noodzakelijke “voordelige mutaties” te verkrijgen zonder een grotere hoeveelheid schadelijke mutaties te verkrijgen—een aantal dat tot uitsterving zou leiden lang voordat menselijke evolutie was bereikt!

In het kort, de hypothese van menselijke evolutie botst niet alleen met de unanieme leer van de kerkvaders en met negentienhonderd jaar van gezaghebbend Leergezag; het is ook in een fatale botsing gekomen met resultaten van de natuurwetenschap. Inderdaad, er is geen twijfel dat als het gebalanceerde onderzoek van het bewijs waar Humani Generis toe opriep vandaag uitgevoerd zou worden, dat de hypothese van menselijke evolutie dan verworpen zou worden.

Embryonale recapitulatie: het menselijke embryo devalueren

Tragisch genoeg hebben de meeste katholieke intellectuelen niet de mogelijkheid gehad om het bewijs tegen de evolutietheorie te bestuderen en gaan ze door de theorie te omarmen, ondanks de schade die het heeft aangericht — vooral aan het respect voor het ongeboren kind. Geloof in de waarheid van de evolutiehypothese heeft wetenschappers en medische onderzoekers er keer op keer toe gebracht te geloven dat organen van het menselijk lichaam die schijnbaar geen functie hebben, die “rudimentair” zijn, en afgedankt kunnen worden. Het volledige bereik van het gevaar inherent aan deze niet onderbouwde aanname werd duidelijk kort na de publicatie van de Oorsprong der Soorten met de popularisering van het concept van embryonale recapitulatie door Darwin’s leerling, de Duitse medische dokter en anatomieprofessor Ernst Haeckel (1834-1919).

Darwin had beargumenteerd dat overeenkomsten in structuur tussen diverse levensvormen een indicatie zijn dat zij alle geëvolueerd waren uit een gezamenlijke voorouder. Volgens Haeckel bewees het bestaan van overeenkomsten in embryo’s van verschillende soorten organismen dat de hogere levensvormen hun evolutionaire geschiedenis “recapituleerden” voor de geboorte en dat ze allen afstamden van een gezamenlijke voorouder. Om dit “bewijs” meer overtuigend te maken voor zijn tijdgenoten, maakte Haeckel tekeningen van embryo’s van vissen, salamanders, kippen, schildpadden, konijnen, varkens en mensen waarin hij hun overeenkomsten overdreef en hun verschillen minimaliseerde.[6] Hoewel Haeckels fraude ontdekt en nog tijdens zijn leven bekend gemaakt werd, vereiste de evolutionaire hypothese gezamenlijke afstamming en het concept van embryonale recapitulatie ging door om een grote invloed uit te oefenen op de studie van de embryologie gedurende vele tientallen jaren.

Volgens Jane Oppenheimer, in haar werk Essays in de geschiedenis van embryologie en biologie, was Haeckels invloed op de embryologie niet te onderschatten, het “werkte als een vertragende i.p.v. activerende kracht; en . . . verstikte directe vooruitgang.”[7] Een van de leidende figuren in de studie van de embryologie in de 20e eeuw, Gavin R. de Beer schreef dat “Haeckels theorie van recapitulatie . . . de introductie van causale analytische methoden in de embryologie verhinderde en vertraagde ,” aangezien “wanneer fylogenie[8] de werkende oorzaak van ontogenie[9] was, zoals Haeckel verkondigde, was er weinig motivatie om naar andere oorzaken te zoeken."[10] De Beers waarneming impliceerde dat Haeckel’s invloed ten einde was gekomen tegen de vijftiger jaren—maar dit was verre van het geval. Tot op deze dag beweren biologie tekstboeken over de hele wereld dat overeenkomsten tussen vissen-, amfibieën, reptielen-, menselijke- en embryo’s van lagere zoogdieren bewijs zijn voor de evolutiehypothese. Een van de vele typischevoorbeelden is het onderschrift bij embryotekeningen van verschillende levensvormen uit een veelgebruikt Amerikaans biologietekstboek gepubliceerd in 2002. Getiteld “Embryonale ontwikkeling van gewervelden,” zegt het:

Bemerk dat de vroege embryonale stadia van deze gewervelden een opvallende gelijkenis vertonen tot elkaar, hoewel de individuen van verschillende klassen komen (vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren). Alle gewervelden beginnen met een vergroot hoofdgebied, kieuwspleten en een staart ongeacht of deze eigenschappen bewaard blijven in de volwassenen.[11]

Hoewel Haeckel’s vervalste tekeningen dit onderschrift niet begeleiden, geeft de uitspraak de indruk dat menselijke embryo’s—als leden van de stamboom der gewervelden—kieuwspleten bezitten. Maar dit is volledig onwaar. De keelholte bogen in menselijke embryo’s zijn in het geheel niet gerelateerd aan kieuwspleten, maar ontwikkelen zich tot het buiten- en middenoor, en tot nekwervels, spieren, zenuwen en klieren. Meer nog, na de ontdekking van DNA bracht het vertrouwen in de waarheid van de evolutiehypothese vele evolutiebiologen ertoe te voorspellen dat overeenkomende lichaamsdelen in verschillede organismen gecontroleerd zouden worden door dezelfde genen. Dit bleek echter niet waar te zijn, aangezien embryologen ontdekt hebben dat het realiseren van hetzelfde lichaamsplan—zoals vijfvingerige ledematen—in diverse organismen (zoals walvissen en mensen) gecontroleerd wordt door verschillende genen en bereikt wordt via totaal verschillende embryonale paden.[12]

Inderdaad, leidde het idee van embryonale recapitulatie niet alleen embryo-onderzoekers in de verkeerde richting—het heeft ook geleid tot een kleinering van het ongeboren kind. Over de gehele wereld hebben abortusvoorstanders de beweerde overeenkomst tussen menselijke embryo’s en die van lagere dieren gebruikt om abortus in de vroege stadia van de zwangerschap te bagatelliseren. Zo hebben pro-abortus activisten in Duitsland:

op gewiekste wijze de onenigheid van Duitse katholieke intellectuelen uitgebuit om hun eisen voor een legalisatie van abortus in een wet om te zetten. … Karl Rahner, die in het voorste gelid van het gevecht voor [het losser maken van] paragraaf 218 zat, schreef in Naturwissenschaft und Theologie (brochure 11, pagina 86, 1970): “Ik denk dat er biologische ontwikkelingen zijn die pre-menselijk zijn, maar deze ontwikkelingen zijn toch gericht in de richting van de mens. Waarom kunnen deze ontwikkelingen niet overgebracht worden van de phylogenie naar de ontologie?”[13] (nadruk toegevoegd)

Met deze woorden formuleerde de meest invloedrijke theoloog in het Duitse taalgebied een Haeckelse evolutieonderbouwing voor abortieve contraceptie en abortus lang nadat Gavin de Beer claimde dat Haeckel’s invloed verdwenen was. In werkelijkheid is de impliciete boodschap in de meeste schoolbiologieboeken in het “jaar van Darwin” nog steeds duidelijk:

Menselijke embryo’s gaan door een “kieuwspleet” stadium. Dit zijn “ontwikkelingen in de richting van de mens,” om Pr. Rahners uitdrukking te gebruiken. Daarom is het biologische onzin om het menselijk embryo vanaf de conceptie de waardigheid van een menselijk wezen toe te kennen.

In werkelijkheid, natuurlijk, verschilt de ontwikkeling van het menselijk embryo nogal van dat van de andere gewervelden in Haeckels tekeningen, en er is geen empirisch bewijs om de claim te ondersteunen dat hij (of zij) door welk stadium dan ook gaat dat niet volledig menselijk is, in de biologische betekenis van het woord. Echter, het misleidde geloof in evolutie van Pr. Rahner gaat door het geloof van katholieken in de menselijkheid van het ongeboren kind uit te hollen.

Een aborteur ontmoet St. Thomas van Aquino

Onze periode is niet de enige in de kerkgeschiedenis waarin de conventionele wijsheid van katholieke intellectuelen beïnvloed is door een valse hypothese in de natuurwetenschappen. Vandaag viert de Katholieke Kerk het feest van St. Thomas van Aquino. Iedereen die ook maar een beetje bekend is met de geschriften van St. Thomas weet hoe diep respect hij had voor het Woord van God. Echter, wat betreft het moment van menselijke bezieling, liet St. Thomas de Aristotelische natuurwetenschap de voor de handliggende betekenis van het Woord van God overschaduwen. Onder invloed van Aristoteles schreef St. Thomas dat het menselijk leven veertig dagen na conceptie begint. Daartegenover waren de oosterse kerkvaders, die de taal van Aristoteles spraken, veel minder dan St. Thomas geneigd om “de filosoof” hun interpretatie van Gods Woord te laten bepalen. St. Maximus de Biechtvader verbeeldt de houding van vele oosterse kerkvaders goed toen hij volhield (in II Ambigua 42) dat Jezus een mens zoals wij was in alle dingen behalve de zonde en dat daarom Zijn aanname van onze menselijkheid vanaf het moment van de Aankondiging betekende dat ook wij volledig menselijk zijn vanaf het moment van onze conceptie.

De internationale pro-life beweging verheugde zich terecht over de recente bekering van de Servische aborteur Stojan Adasevic door een verschijning van St. Thomas, maar er werd weinig aandacht geschonken aan Adasevic’s interpretatie van zijn hemels bezoek. Opgevoed in communistische scholen, was Adasevic grondig geïndoctrineerd in evolutionisme en beschouwde het ongeboren kind in de schoot als niets meer dan een kluwen weefsel. Voor zijn bekering had Adasevic 48.000 abortussen uitgevoerd, wel 35 per dag. Toen kwam St. Thomas van Aquino naar hem in een droom en toonde hem de zielen van de ongeboren baby’s die hij geaborteerd had. Hoewel hij eerst weerstand bood, zwoer Adasevic abortus uiteindelijk af en omarmde het christendom. Hij werd een diepgelovige orthodoxe christen, maar hij bestudeerde ook de geschriften van St. Thomas van Aquino en werd getroffen door het foute zicht van de engelachtige kerkleraar op bezieling. De voormalige aborteur concludeerde toen dat de heilige hem wellicht bezocht had om “zijn fout goed te maken.”[14]

Tegenwoordig hoort men vaak dat zo en zo een heilige priester, bisschop of zelfs een paus geloofde in evolutie, dus hoe zou het een gevaarlijke doctrine kunnen zijn? Maar Adasevic’s bezoek suggereert dat als zelfs een heilige en leraar van de kerk fout kon zijn over een natuurwetenschappelijke hypothese—met dodelijke gevolgen—hoe meer dan zouden moderne kerkleiders misleid worden door een verder reikende theorie met veel dodelijker gevolg?

Het oorsprongdebat met hoge inzet

Er staat veel op het spel voor de pro-life beweging in het oorsprongdebat.

Als God de eerste man en vrouw, lichaam en ziel, schiep aan het begin van hun bestaan—en de “nieuwe Adam” en de “nieuwe Eva,” lichaam en ziel, op het eerste moment van hun conceptie—dan kunnen we vol vertrouwen volhouden:

Het menselijk leven is heilig vanaf het begin.

Abortus in elk ontwikkelingsstadium is moord.

De menselijk ziel is de vorm van een specifiek menselijk lichaam.

Maar wat als een submenselijke primaat zou kunnen “evolueren” tot het punt waar het een menselijk ziel zou kunnen “ontvangen”?

Dit zou betekenen dat hetzelfde lichaam dat een menselijke ziel behuisde het lichaam was van een gemodificeerde wilde wiens dierlijke ziel vervangen werd door een rationele menselijke ziel. Dit zou geloofwaardigheid lijken te geven aan reïncarnatie—de overbrenging van zielen—en tot het even verwerpelijke idee dat bezieling plaatsvindt op een moment na de conceptie.

Wat als de “ouders” van het lichaam dat later het “fijn-afgestelde” lichaam van Adam werd zelf “wilden” waren?

Dit zou betekenen dat de lichamen van wilde dieren eer zouden verdienen als de voorouders, in een ware betekenis van het woord, van de gehele mensheid en dit zou geloofwaardigheid schenken aan Peter Singer’s voorstel om chimpansees de zelfde legale rechten te geven als menselijke wezens.

Wat als het lichaam van het eerste menselijke wezen de vrucht was van een seksuele vereniging van twee wilde dieren?

Dit zou betekenen dat menselijke seksualiteit opkwam uit de lagere irrationele dieren i.p.v. neerkwam van omhoog als een eindige weerspiegeling van de liefde van de Meest Heilige Drie-eenheid.

Wat als de dierlijke voorouders van Adam en Eva (en van ons allemaal) promiscuïteit, polygamie, polyandrie, of overspel praktiseerden?

Dit zou betekenen dat zulk gedrag “natuurlijk” is en zeker niet te veroordelen is als een misdaad “tegen de natuur.”

Aan de andere kant: wat als de gezamenlijke leer van alle kerkvaders over de schepping van Adam en Eva onverschrokken verkondigd zou worden vanaf elke kansel in het Christendom?

Dan zou het geloof van alle katholieken in de waardigheid van de menselijke persoon vanaf het eerste moment van het leven versterkt worden en zou het niet langer mogelijk zijn voor katholieken om evolutie te gebruiken om abortus te trivialiseren zoals sommigen nu doen.

Daarom is de tijd gekomen voor de pro-life beweging om de sterke link tussen evolutie en de cultuur des doods te erkennen en te werken aan en bidden voor een gezaghebbende pauselijke bevestiging van de traditionele katholieke scheppingsleer.

Hugh Owen
Kolbe Centrum voor de Studie van de Schepping www.kolbecenter.org
Feest van St. Thomas van Aquino
28 januari 2010





[1] St. Johannes Damascenus, ”Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe geloof” (Ikdosis akribes tes orthodoxou pisteos) 2:12.
[2] Gregorius van Nyssa, Over de schepping van de mens 28-29.
[3] Geciteerd in THOMAS WOODS, How the Catholic Church Built Western Civilization (Washington, D.C.: Regnery, 2005), pag. 87.
[4] St. Thomas van Aquino, Summa theologica I. v. 45, a. 8.
[5] Alexey Kondrashov, Journal of Theoretical Biology, 1995, 175:583.
[6] Cf. Michael K. Richardson et al. Anatomy and Embryology, “There is no highly conserved stage in the vertebrates; implications for current theories of evolution and development,” Vol. 196, No. 2, Springer Verlag, Heidelberg, Germany, 1997, pag. 91-106.
[7] Jane Oppenheimer, Essays in the History of Embryology and Biology, MIT Press, 1967, pag. 154.
[8] Fylogenie (van het Griekse φυλη (phulè = 'volksstam') en γενεσις (genesis = 'wording')) is de studie van de ontstaansgeschiedenis van een groep organismen. Een fylogenie is de beschrijving van hoe de ene groep organismen is ontstaan uit andere groepen.
[9] De wetenschap van de ontwikkelingsfysiologie (ontogenie) leidt causaal-analytisch wetten af van de verandering van de bouw der individuen vanaf de eicel tot het volwassen individu.
[10] Gavin de Beer, Embryos and Ancestors, Third Edition, Clarendon Press, Oxford, 1958, pag. 172
[11] Peter H. Raven and George B. Johnson, Biology, 6th ed,, McGraw Hill, 2002, pag. 1229.
[12] Gavin de Beer, geciteerd in “Homology: A Theory in Crisis” Jonathan  Wells en Paul Nelson http://www.arn.org/docs/odesign/od182/hobi182.htm  (accessed 3-08-09).
[13] Alfred Haussler, The Betrayal of the Theologians, Human Life International, 1982, pag. 2.
[14] De eerlijkheid gebied te zeggen dat wanneer Sint-Thomas vandaag zou leven, hij de eerste zou zijn die het Aristotelische beeld van bezieling in het licht van het wetenschappelijk bewijs zou verwerpen, net zoals hij de eerste zou zijn die theïstische evolutie verwerpen zou, op theologische en wetenschappelijke gronden.

Geen opmerkingen: