Het was veteranendag in Washington,
D.C., en ik was helemaal niet met evolutie bezig. Ik had mijn vriend Pr. Jack
Murphy, een veteraan, ondersteuning geboden tijdens het gebed, evenals andere
veteranen die opstonden voor het leven bij een ‘abortusfabriek’ in D.C. Een
grote groep pro-abortus uitslovers was komen opdagen om ons lastig te vallen en
de politie zette het parkeerterrein af en dwong ons allemaal een klein gebied
in. Een jonge man in zijn twintigerjaren hield een poster omhoog van een
ongeboren kind met onderschrift “Ziet dit eruit als een kluwen weefsel?” Twee
jonge vrouwen die eruit zagen als studenten bespotten hem. “Hadden deze mensen
geen biologie op school?”, vroeg de een aan de ander. “Als ze iets over evolutie
zouden weten dan zouden ze weten dat het embryo niet menselijk is tot aan het
derde trimester.” De ander zei iets over de baby op de poster die door het
“vissenstadium” gaat. Een andere vrouw voegde eraan toe dat het beter was voor
de zielen van de “foetussen” om geaborteerd te worden, aangezien ze gereïncarneerd
zouden worden in betere omstandigheden.
Een radicale verwerping van Gods openbaring
Het kostte me vele jaren om me te
realiseren hoeveel van de leugens die ik die dag hoorde hun geloofwaardigheid ontleenden
aan de evolutietheorie. De laster van het ongeboren kind als pre-menselijk,
embryonale recapitulatie en de rationalisering van reïncarnatie—niet een ervan
zou het licht van het evangelie van Jezus Christus kunnen weerstaan, zoals het
door de kerkvaders werd verkondigd. Echter zulke onwaarheden bloeien in de
ziekmakende atmosfeer die geschapen is door ongefundeerde beweringen van de
evolutietheorie.
Alle vormen van evolutietheorie
vereisen een radicale verwerping van Gods openbaring over de schepping van Adam
en Eva. Genesis spreekt over God die Adams lichaam uit het slijk der aarde
vormt en er de adem des levens inademt. Mozes spreekt over God die Eva’s
lichaam uit Adams zijde maakt en haar aan hem presenteert als zijn gezel. De
kerkvaderen en -leraren hielden vol dat God het lichaam van Adam schiep samen
met zijn ziel, niet het lichaam voor de ziel of de ziel voor het lichaam. De
kerkvaderlijke leer samenvattent schreef St. Johannes Damascenus:
Vanuit de
aarde vormde Hij zijn lichaam en door Zijn eigen inademing gaf Hij hem een
rationele en begrijpende ziel, van het laatste zeggen we dat het het beeld van
God is . . . Het lichaam en de ziel werden gevormd op hetzelfde moment—niet de
een ervoor en de ander erna, zoals het gezwam van Origen het beschrijft[1].
De kerkvaders hebben niet alleen het
idee van de pre-existentie van zielen verworpen. Ze verwierpen ook de opvatting
dat Adams lichaam gevormd was voor
zijn ziel, of dat een menselijk lichaam kon bestaan voor een menselijke ziel. Zoals St. Gregorius van Nyssa schreef:
zoals de
mens één is, het wezen bestaande uit ziel en lichaam, zo dienen we er ook van
uit te gaan dat het begin van zijn bestaan één is, gezamenlijk voor beide
delen, zodat hij niet antecedent en posterieur aan zichzelf blijkt te zijn, wanneer
het lichamelijk element chronologisch het eerst zou zijn, en de andere een
latere toevoeging zou zijn . . . Want als onze natuur opgevat wordt als
tweevoudig, volgens de apostolische leer, gemaakt uit de zichtbare mens en de
verborgen mens, als de één eerst kwam en de ander eroverheen kwam, zou de macht
van Hem die ons gemaakt heeft op een of andere manier onvolmaakt zijn, als niet
voldoende zijnde voor de gehele taak tegelijk, maar het werk verdelend en
zichzelf bezighoudend met elke helft op zijn beurt[2].
De Heilige Schrift leert dat Jezus een
mens zoals wij was in alles behalve de zonde en dat Hij reeds volledig
menselijk was in de schoot van de Heilige Maagd enkele dagen na de incarnatie
toen Zijn Moeder haar nicht St. Elisabeth bezocht. De Heilige Liturgie
bevestigt de volledige menselijkheid van Jezus vanaf het moment van de
Incarnatie op 25 Maart, net zoals de zondeloze menselijkheid van de Heilige Maagd
vanaf het moment van haar Onbevlekte Ontvangenis. Dus de kerkleer betreffende
de eerste Adam en de eerste Eva vult perfect haar leer aan betreffende de
nieuwe Adam en de tweede Eva. In beide gevallen werden een menselijk lichaam en
ziel tegelijk geschapen, niet de ziel voor het lichaam of het lichaam voor de
ziel.
Deze leer over de schepping van Adam en
Eva is de gemeenschappelijke leer van alle kerkvaders, kerkleraren, pausen en
concilies vanaf de tijd van de apostelen. Recente pausen, echter, hoewel ze die
leer niet tenietdeden—wat onmogelijk zou zijn—hebben ervan afgezien haar ondubbelzinnig
te bevestiging vanwege een eenvoudige reden. Vanaf Darwin, zijn ze bang geweest
de mogelijkheid uit te sluiten dat de natuurwetenschappen onweerlegbaar bewijs
zouden kunnen ontdekken van menselijke evolutie. In zekere zin is hun weifelen
begrijpelijk. Het lijkt te volgen uit het Augustijn’s principe (bevestigd door
Leo XIII in zijn encycliek Providentissimus Deus) niet af te wijken van de
letterlijke, voor de hand liggende betekenis van de Schrift, tenzij het
verstand dat voorschrijft of de noodzaak het vereist. In Humani Generis, vroeg
paus Pius XII katholieke wetenschappers het bewijs voor en tegen de hypothese
van menselijke evolutie te wegen, terwijl hij tegelijkertijd vele elementen van
de traditionele interpretatie van Genesis verdedigde. Tot op deze dag is het
verzoek van de Heilige Vader niet ingewilligd door de gemeenschap van
katholieke wetenschappers, hoewel er drie redenen zijn waarom dit verzoek al
lang geleden tot een definitieve verwerping van de menselijke evolutiehypothese
zou hebben moeten leiden. De eerste reden heeft te maken met de begrenzingen
van de natuurwetenschap; de tweede met de eigenlijke toestand van het
wetenschappelijk bewijs; en de derde met de duidelijke schade aan zielen die
deze hypothese heeft gedaan en aan het doen is.
Drie redenen om menselijke evolutie te verwerpen
Tegenwoordig lijkt het in vele kringen
uit de mode om te suggereren dat natuurwetenschap grenzen heeft. Maar de
katholieke kerkleraars die het fundament voor de positieve ontwikkeling van de
natuurwetenschappen legden gedurende de afgelopen 800 jaren, erkenden en
benoemden deze grenzen. De geest van de grote middeleeuwse leraars werd goed
uitgedrukt door de twaalfde eeuwse Franse scholastieke filosoof Willem van
Conches die schreef
ik neem
niets af van God. Hij is de auteur van alle dingen, het kwaad uitgezonderd.
Maar de natuur waarmee Hij zijn schepselen bekleedde volbrengt een heel schema
van operaties, en ook deze geven Hem eer aangezien Hij het was die precies deze
natuur schiep[3].
Impliciet in deze enthousiaste houding
wat betreft wetenschappelijk onderzoek van de natuur was het begrip dat de
oorsprong van de natuurlijke orde en van de naturen van levende dingen niet
door natuurprocessen verklaard kon worden, of, om de woorden van St. Thomas van
Aquino te gebruiken, “In de werken der natuur, komt schepping niet voor, maar
het is voorondersteld aan het werk der natuur.”[4] Dus
wisten St. Thomas en Willem van Conches zeker dat de oorsprong van de
menselijke natuur—de schepping van Adam en Eva—buiten het werkgebied van de
natuurwetenschap ligt. Terwijl natuurwetenschappers vele dingen konden leren
over de structuur en het werken van het menselijk lichaam, was het duidelijk
voor de middeleeuwse leraars dat wetenschappelijk onderzoek niet meer licht kon
doen schijnen op hoe God het lichaam van Adam vormde uit het stof der aarde dan
dat het licht kon schijnen op hoe Jezus het water in wijn veranderde op de
bruiloft van Kana. De grote leraren onderscheidden de scheppingsorde, toen God
de verschillende soorten schepselen schiep door zijn Woord, van de orde der
voorzienigheid, die pas begon na de schepping van Adam en Eva.
Moderne natuurwetenschap heeft dit
onderscheid tussen de scheppingsorde en de natuurorde, of de
voorzienigheidsorde bijna volledig verlaten. Ironisch genoeg heeft 21e eeuwse
natuurwetenschap de redelijkheid van dit onderscheid uitvoerig bevestigd.
Bijvoorbeeld op het gebied van genetica hebben natuurwetenschappers veel
geleerd over de overbrenging en variatie van genetische informatie, maar geen
wetenschapper heeft het spontane verschijnen van een nieuw genetisch programma
waargenomen, zoals nodig zou zijn om een nieuw orgaan te produceren, zoals een
oog of een oor, in een organisme waarin zo een orgaan ontbrak. In plaats
daarvan heeft de 21e eeuwse genetica ontdekt dat, verre van evolueren of
toenemen in functionaliteit, genetische informatie degradeert en degenereert in
de tijd met een snelheid die, in de woorden van een geneticus, “een limiet
plaatst op de lengte van gewervelde stambomen”—een veel lagere limiet dan de
tijdperken die hen door de evolutietheorie toegekend worden.[5]
Inderdaad, zijn de ontdekkingen van de 21e eeuwse genetica dodelijk geweest
voor alle huidige hypothesen van menselijke evolutie, aangezien zij aantoonden
dat het onmogelijk zou zijn voor een gezamelijke voorouder van chimpansees en
mensen om de hoeveelheid noodzakelijke “voordelige mutaties” te verkrijgen
zonder een grotere hoeveelheid schadelijke mutaties te verkrijgen—een aantal
dat tot uitsterving zou leiden lang voordat menselijke evolutie was bereikt!
In het kort, de hypothese van
menselijke evolutie botst niet alleen met de unanieme leer van de kerkvaders en
met negentienhonderd jaar van gezaghebbend Leergezag; het is ook in een fatale
botsing gekomen met resultaten van de natuurwetenschap. Inderdaad, er is geen
twijfel dat als het gebalanceerde onderzoek van het bewijs waar Humani Generis
toe opriep vandaag uitgevoerd zou worden, dat de hypothese van menselijke
evolutie dan verworpen zou worden.
Embryonale recapitulatie: het menselijke embryo
devalueren
Tragisch genoeg hebben de meeste
katholieke intellectuelen niet de mogelijkheid gehad om het bewijs tegen de
evolutietheorie te bestuderen en gaan ze door de theorie te omarmen, ondanks de
schade die het heeft aangericht — vooral aan het respect voor het ongeboren
kind. Geloof in de waarheid van de evolutiehypothese heeft wetenschappers en
medische onderzoekers er keer op keer toe gebracht te geloven dat organen van
het menselijk lichaam die schijnbaar geen functie hebben, die “rudimentair”
zijn, en afgedankt kunnen worden. Het volledige bereik van het gevaar inherent
aan deze niet onderbouwde aanname werd duidelijk kort na de publicatie van de
Oorsprong der Soorten met de popularisering van het concept van embryonale
recapitulatie door Darwin’s leerling, de Duitse medische dokter en
anatomieprofessor Ernst Haeckel (1834-1919).
Darwin had beargumenteerd dat
overeenkomsten in structuur tussen diverse levensvormen een indicatie zijn dat
zij alle geëvolueerd waren uit een gezamenlijke voorouder. Volgens Haeckel
bewees het bestaan van overeenkomsten in embryo’s van verschillende soorten
organismen dat de hogere levensvormen hun evolutionaire geschiedenis
“recapituleerden” voor de geboorte en dat ze allen afstamden van een
gezamenlijke voorouder. Om dit “bewijs” meer overtuigend te maken voor zijn
tijdgenoten, maakte Haeckel tekeningen van embryo’s van vissen, salamanders,
kippen, schildpadden, konijnen, varkens en mensen waarin hij hun overeenkomsten
overdreef en hun verschillen minimaliseerde.[6]
Hoewel Haeckels fraude ontdekt en nog tijdens zijn leven bekend gemaakt werd,
vereiste de evolutionaire hypothese gezamenlijke afstamming en het concept van
embryonale recapitulatie ging door om een grote invloed uit te oefenen op de
studie van de embryologie gedurende vele tientallen jaren.
Volgens Jane Oppenheimer, in haar werk
Essays in de geschiedenis van embryologie en biologie, was Haeckels invloed op
de embryologie niet te onderschatten, het “werkte als een vertragende i.p.v.
activerende kracht; en . . . verstikte directe vooruitgang.”[7] Een
van de leidende figuren in de studie van de embryologie in de 20e eeuw, Gavin
R. de Beer schreef dat “Haeckels theorie van recapitulatie . . . de introductie
van causale analytische methoden in de embryologie verhinderde en vertraagde ,”
aangezien “wanneer fylogenie[8] de
werkende oorzaak van ontogenie[9] was,
zoals Haeckel verkondigde, was er weinig motivatie om naar andere oorzaken te
zoeken."[10]
De Beers waarneming impliceerde dat Haeckel’s invloed ten einde was gekomen
tegen de vijftiger jaren—maar dit was verre van het geval. Tot op deze dag
beweren biologie tekstboeken over de hele wereld dat overeenkomsten tussen
vissen-, amfibieën, reptielen-, menselijke- en embryo’s van lagere zoogdieren
bewijs zijn voor de evolutiehypothese. Een van de vele typischevoorbeelden is
het onderschrift bij embryotekeningen van verschillende levensvormen uit een
veelgebruikt Amerikaans biologietekstboek gepubliceerd in 2002. Getiteld
“Embryonale ontwikkeling van gewervelden,” zegt het:
Bemerk dat
de vroege embryonale stadia van deze gewervelden een opvallende gelijkenis
vertonen tot elkaar, hoewel de individuen van verschillende klassen komen
(vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren). Alle gewervelden beginnen
met een vergroot hoofdgebied, kieuwspleten en een staart ongeacht of deze
eigenschappen bewaard blijven in de volwassenen.[11]
Hoewel Haeckel’s vervalste tekeningen
dit onderschrift niet begeleiden, geeft de uitspraak de indruk dat menselijke
embryo’s—als leden van de stamboom der gewervelden—kieuwspleten bezitten. Maar
dit is volledig onwaar. De keelholte bogen in menselijke embryo’s zijn in het
geheel niet gerelateerd aan kieuwspleten, maar ontwikkelen zich tot het buiten-
en middenoor, en tot nekwervels, spieren, zenuwen en klieren. Meer nog, na de
ontdekking van DNA bracht het vertrouwen in de waarheid van de
evolutiehypothese vele evolutiebiologen ertoe te voorspellen dat overeenkomende
lichaamsdelen in verschillede organismen gecontroleerd zouden worden door
dezelfde genen. Dit bleek echter niet waar te zijn, aangezien embryologen
ontdekt hebben dat het realiseren van hetzelfde lichaamsplan—zoals
vijfvingerige ledematen—in diverse organismen (zoals walvissen en mensen)
gecontroleerd wordt door verschillende genen en bereikt wordt via totaal verschillende
embryonale paden.[12]
Inderdaad, leidde het idee van
embryonale recapitulatie niet alleen embryo-onderzoekers in de verkeerde
richting—het heeft ook geleid tot een kleinering van het ongeboren kind. Over
de gehele wereld hebben abortusvoorstanders de beweerde overeenkomst tussen
menselijke embryo’s en die van lagere dieren gebruikt om abortus in de vroege
stadia van de zwangerschap te bagatelliseren. Zo hebben pro-abortus activisten
in Duitsland:
op
gewiekste wijze de onenigheid van Duitse katholieke intellectuelen uitgebuit om
hun eisen voor een legalisatie van abortus in een wet om te zetten. … Karl
Rahner, die in het voorste gelid van het gevecht voor [het losser maken van]
paragraaf 218 zat, schreef in Naturwissenschaft und Theologie (brochure 11,
pagina 86, 1970): “Ik denk dat er biologische ontwikkelingen zijn die
pre-menselijk zijn, maar deze ontwikkelingen zijn toch gericht in de richting
van de mens. Waarom kunnen deze ontwikkelingen niet overgebracht worden van de
phylogenie naar de ontologie?”[13]
(nadruk toegevoegd)
Met deze woorden formuleerde de meest
invloedrijke theoloog in het Duitse taalgebied een Haeckelse
evolutieonderbouwing voor abortieve contraceptie en abortus lang nadat Gavin de
Beer claimde dat Haeckel’s invloed verdwenen was. In werkelijkheid is de
impliciete boodschap in de meeste schoolbiologieboeken in het “jaar van Darwin”
nog steeds duidelijk:
Menselijke
embryo’s gaan door een “kieuwspleet” stadium. Dit zijn “ontwikkelingen in de
richting van de mens,” om Pr. Rahners uitdrukking te gebruiken. Daarom is het
biologische onzin om het menselijk embryo vanaf de conceptie de waardigheid van
een menselijk wezen toe te kennen.
In werkelijkheid, natuurlijk, verschilt
de ontwikkeling van het menselijk embryo nogal van dat van de andere
gewervelden in Haeckels tekeningen, en er is geen empirisch bewijs om de claim
te ondersteunen dat hij (of zij) door welk stadium dan ook gaat dat niet
volledig menselijk is, in de biologische betekenis van het woord. Echter, het
misleidde geloof in evolutie van Pr. Rahner gaat door het geloof van
katholieken in de menselijkheid van het ongeboren kind uit te hollen.
Een aborteur ontmoet St. Thomas van Aquino
Onze periode is niet de enige in de kerkgeschiedenis
waarin de conventionele wijsheid van katholieke intellectuelen beïnvloed is
door een valse hypothese in de natuurwetenschappen. Vandaag viert de Katholieke
Kerk het feest van St. Thomas van Aquino. Iedereen die ook maar een beetje
bekend is met de geschriften van St. Thomas weet hoe diep respect hij had voor
het Woord van God. Echter, wat betreft het moment van menselijke bezieling,
liet St. Thomas de Aristotelische natuurwetenschap de voor de handliggende
betekenis van het Woord van God overschaduwen. Onder invloed van Aristoteles
schreef St. Thomas dat het menselijk leven veertig dagen na conceptie begint.
Daartegenover waren de oosterse kerkvaders, die de taal van Aristoteles
spraken, veel minder dan St. Thomas geneigd om “de filosoof” hun interpretatie
van Gods Woord te laten bepalen. St. Maximus de Biechtvader verbeeldt de
houding van vele oosterse kerkvaders goed toen hij volhield (in II Ambigua 42)
dat Jezus een mens zoals wij was in alle dingen behalve de zonde en dat daarom
Zijn aanname van onze menselijkheid vanaf het moment van de Aankondiging
betekende dat ook wij volledig menselijk zijn vanaf het moment van onze
conceptie.
De internationale pro-life beweging
verheugde zich terecht over de recente bekering van de Servische aborteur Stojan
Adasevic door een verschijning van St. Thomas, maar er werd weinig aandacht
geschonken aan Adasevic’s interpretatie van zijn hemels bezoek. Opgevoed in
communistische scholen, was Adasevic grondig geïndoctrineerd in evolutionisme
en beschouwde het ongeboren kind in de schoot als niets meer dan een kluwen
weefsel. Voor zijn bekering had Adasevic 48.000 abortussen uitgevoerd, wel 35
per dag. Toen kwam St. Thomas van Aquino naar hem in een droom en toonde hem de
zielen van de ongeboren baby’s die hij geaborteerd had. Hoewel hij eerst
weerstand bood, zwoer Adasevic abortus uiteindelijk af en omarmde het
christendom. Hij werd een diepgelovige orthodoxe christen, maar hij bestudeerde
ook de geschriften van St. Thomas van Aquino en werd getroffen door het foute
zicht van de engelachtige kerkleraar op bezieling. De voormalige aborteur
concludeerde toen dat de heilige hem wellicht bezocht had om “zijn fout goed te
maken.”[14]
Tegenwoordig hoort men vaak dat zo en
zo een heilige priester, bisschop of zelfs een paus geloofde in evolutie, dus
hoe zou het een gevaarlijke doctrine kunnen zijn? Maar Adasevic’s bezoek
suggereert dat als zelfs een heilige en leraar
van de kerk fout kon zijn over een natuurwetenschappelijke hypothese—met
dodelijke gevolgen—hoe meer dan zouden moderne kerkleiders misleid worden door
een verder reikende theorie met veel dodelijker gevolg?
Het oorsprongdebat met hoge inzet
Er staat veel op het spel voor de
pro-life beweging in het oorsprongdebat.
Als God de eerste man en vrouw, lichaam
en ziel, schiep aan het begin van hun bestaan—en de “nieuwe Adam” en de “nieuwe
Eva,” lichaam en ziel, op het eerste moment van hun conceptie—dan kunnen we vol
vertrouwen volhouden:
Het
menselijk leven is heilig vanaf het begin.
Abortus in
elk ontwikkelingsstadium is moord.
De
menselijk ziel is de vorm van een specifiek menselijk lichaam.
Maar wat als een submenselijke primaat
zou kunnen “evolueren” tot het punt waar het een menselijk ziel zou kunnen
“ontvangen”?
Dit zou betekenen dat hetzelfde lichaam dat een
menselijke ziel behuisde het lichaam was van een gemodificeerde wilde wiens
dierlijke ziel vervangen werd door een rationele menselijke ziel. Dit zou geloofwaardigheid
lijken te geven aan reïncarnatie—de overbrenging van zielen—en tot het even
verwerpelijke idee dat bezieling plaatsvindt op een moment na de conceptie.
Wat als de “ouders” van het lichaam dat
later het “fijn-afgestelde” lichaam van Adam werd zelf “wilden” waren?
Dit zou betekenen dat de lichamen van wilde dieren eer
zouden verdienen als de voorouders, in een ware betekenis van het woord, van de
gehele mensheid en dit zou geloofwaardigheid schenken aan Peter Singer’s
voorstel om chimpansees de zelfde legale rechten te geven als menselijke
wezens.
Wat als het lichaam van het eerste
menselijke wezen de vrucht was van een seksuele vereniging van twee wilde
dieren?
Dit zou betekenen dat menselijke seksualiteit opkwam uit
de lagere irrationele dieren i.p.v. neerkwam van omhoog als een eindige
weerspiegeling van de liefde van de Meest Heilige Drie-eenheid.
Wat als de dierlijke voorouders van
Adam en Eva (en van ons allemaal) promiscuïteit, polygamie, polyandrie, of
overspel praktiseerden?
Dit zou betekenen dat zulk gedrag “natuurlijk” is en
zeker niet te veroordelen is als een misdaad “tegen de natuur.”
Aan de andere kant: wat als de gezamenlijke
leer van alle kerkvaders over de schepping van Adam en Eva onverschrokken
verkondigd zou worden vanaf elke kansel in het Christendom?
Dan zou het geloof van alle katholieken in de waardigheid
van de menselijke persoon vanaf het eerste moment van het leven versterkt
worden en zou het niet langer mogelijk zijn voor katholieken om evolutie te
gebruiken om abortus te trivialiseren zoals sommigen nu doen.
Daarom is de tijd gekomen voor de
pro-life beweging om de sterke link tussen evolutie en de cultuur des doods te
erkennen en te werken aan en bidden voor een gezaghebbende pauselijke
bevestiging van de traditionele katholieke scheppingsleer.
Hugh Owen
Kolbe Centrum voor de Studie van de
Schepping www.kolbecenter.org
Feest van St. Thomas van Aquino
28 januari 2010
[1]
St. Johannes Damascenus, ”Een nauwkeurige uiteenzetting van het orthodoxe
geloof” (Ikdosis akribes tes orthodoxou pisteos) 2:12.
[2]
Gregorius van Nyssa, Over de schepping van de mens 28-29.
[3] Geciteerd in THOMAS WOODS,
How the Catholic Church Built Western Civilization (Washington, D.C.: Regnery,
2005), pag. 87.
[4] St. Thomas van Aquino, Summa
theologica I. v. 45, a. 8.
[5] Alexey Kondrashov, Journal of
Theoretical Biology, 1995, 175:583.
[6] Cf. Michael K. Richardson et
al. Anatomy and Embryology, “There is no highly conserved stage in the
vertebrates; implications for current theories of evolution and development,”
Vol. 196, No. 2, Springer Verlag, Heidelberg, Germany, 1997, pag. 91-106.
[8]
Fylogenie (van het Griekse φυλη
(phulè = 'volksstam') en γενεσις
(genesis = 'wording')) is de studie van de ontstaansgeschiedenis van een groep
organismen. Een fylogenie is de beschrijving van hoe de ene groep organismen is
ontstaan uit andere groepen.
[9]
De wetenschap van de ontwikkelingsfysiologie (ontogenie) leidt
causaal-analytisch wetten af van de verandering van de bouw der individuen
vanaf de eicel tot het volwassen individu.
[10] Gavin de Beer, Embryos and Ancestors, Third Edition, Clarendon Press, Oxford,
1958, pag. 172
[12] Gavin de Beer, geciteerd in
“Homology: A Theory in Crisis” Jonathan
Wells en Paul Nelson http://www.arn.org/docs/odesign/od182/hobi182.htm
(accessed 3-08-09).
[14]
De eerlijkheid gebied te zeggen dat wanneer Sint-Thomas vandaag zou leven, hij
de eerste zou zijn die het Aristotelische beeld van bezieling in het licht van
het wetenschappelijk bewijs zou verwerpen, net zoals hij de eerste zou zijn die
theïstische evolutie verwerpen zou, op theologische en wetenschappelijke
gronden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten