Een ander belangrijk aspect van de TvL is de zogenaamde oorspronkelijke onschuld, de situatie van de mens voor de zondeval. Na deze zondeval voelde de mens voor het eerst schaamte, terwijl Adam en Eva zich voordien niet voor elkaar schaamden, ondanks het feit dat ze naakt waren. Deze schaamte wordt volgens paus Johannes Paulus II vooral veroorzaakt doordat de man zijn vrouw niet langer als gave ziet, maar haar als lustobject en voor de vrouw andersom evenzeer.[1] De schaamte wordt dus eerst en vooral betrokken op het lichaam en de schaamte tussen man en vrouw. Dat is een duidelijk andere interpretatie dan totnogtoe gebruikelijk, waarin de schaamte een veel weidser begrip is, niet slechts betrokken op de naaktheid en lichamelijkheid. De paus meent ook dat echtlieden die schaamte kunnen overwinnen, wanneer ze elkaar weer echt als gave zien. Daarin moeten we volgens hem terug tot voor de zondeval, tot de oorspronkelijke bedoeling van God. Hierin trekt hij dezelfde lijn als de lijn waarmee hij zijn audiënties begint, namelijk de gedachte dat de oorspronkelijke bedoeling waarnaar Jezus in Matt. 19 verwijst de oorspronkelijke onverbrekelijkheid van het huwelijk is. Sterker nog, ondanks de zondeval blijft iets van die oorspronkelijke onschuld in de mens bestaan, zo leert ons Johannes Paulus II[2]. Maar wanneer die oorspronkelijke onschuld nog in de mens bestaat, waarom is de verlossing dan nodig, ja noodzakelijk? De Kerk leert toch dat we die oorspronkelijke onschuld verloren hebben en dat die aangeboren schuld slechts vergeven wordt door het sacrament van het Doopsel.
Sterker
nog de hele definitie van wat de oorspronkelijk onschuld is wordt veranderd. Het
is volgens de paus het afwijzen van de gift en een verlies van de gemeenschap
van personen[3].
Hij zegt verder dat er weliswaar grote verschillen zijn tussen de
oorspronkelijke staat van onschuld en de staat van de mens na de zondeval, maar
het ‘beeld van God’ geeft ons een basis van continuïteit en eenheid[4].
In zijn
artikel ‘Weerwoorden - Het geloof van JP-II, deel II’ wees Tom Zwitser er reeds
op dat de theologie van paus Johannes Paulus II sterk neigt naar de alverzoeningsleer,
om het voorzichtig uit te drukken. “De kerk leerde sinds de vroegste eeuwen
namelijk altijd dat bij de zondeval de mens zijn Godsgelijkenis (similitudo Dei) geheel verloor en dat het beeld Gods (Imago
Dei) beschadigd
raakte. Alleen Christus heeft als enige mens na Adam van nature de volkomen
gelijkenis van God, maar wij hebben dat niet van nature. Wij kunnen alleen maar
een ‘verwonde’ Imago Dei zijn en al helemaal geen gelijkenis Gods.
Navarro-Valls benoemt hiermee een van de lekpunten in de theologie van JPII: JPII
vond dat ieder mens is geschapen als beeld en gelijkenis
van God. Ook de mens buiten de Kerk. Dit, terwijl het de kerk altijd heeft
geleerd dat het beeld en gelijkenis Gods van een mens pas weer in de doop en in
het geloof in Christus hersteld worden: dus middels de bovennatuurlijke genade.
Pas dan treed er weer herstel op van de zondeval. Maar gezien vanuit de leer
van Woityła die leerde dat alle mensen één in Christus zijn en dat alle mensen
deel aan zijn verlossing hebben, is het niet vreemd dat hij ook vond dat ieder
mens al bij zijn geboorte beeld en gelijkenis van God is.“ Diezelfde tendens is
te zien bij de TvL, een afzwakken van de gevolgen van de zonde en het ideaal
als zou de mens (binnen het huwelijk) kunnen terugkeren tot die
voorparadijselijke situatie, waarin geen schaamte meer is.
Geheel in
lijn daarmee heeft de paus opdracht gegeven om de beruchte braghe, de windsels
waarmee de naaktheid van veertig figuren in de Sixtijnse kapel werd bedekt, tijdens
de restauratie te laten verwijderen. De braghe die op bevel van het Concilie
van Trente in 1565 aangebracht werden zijn echter wel gehandhaafd, want
daaronder bleek niets meer te zitten. Met het verwijderen van deze braghe wordt
dus een andere lijn gekozen dan in de bepaling van Trente waarin stond dat “Lichamelijke
schoonheid en erotiek mogen in de religieuze kunst geen rol spelen; naakt moet
zoveel mogelijk vermeden worden. Het schilderen van menselijk naakt was alleen
toegestaan wanneer het niet anders kon om de desbetreffende boodschap duidelijk
te maken.”[5]
Het verwijderen van de braghe en tonen van de naaktheid en erotiek passen bij
de periode waarin de kerk een ongebreidelde geloof leek te hebben in de
goedheid van de mens. Een tijd waarin alles moest kunnen. De preutsheid zijn we
te boven, voor verleiding tot zonde hoeven we niet langer bang te zijn. Het
misbruik in de kerk toont aan dat dit levensgevaarlijk is.
[1] O.a.
16e audiëntie, nr. 1
[2] 31e
audiëntie: “We mogen zelfs zo ver gaan te zeggen dat dank zij de schaamte de
man en de vrouw in de toestand van oorspronkelijke onschuld blijven. Zij zijn
inderdaad voortdurend bewust van de echtelijke betekenis van het lichaam en
streven er om zo te zeggen naar deze tegen de begeerlijkheid te beschermen,
zoals zij ook zoeken de waarde te bevestigen van de gemeenschap of vereniging
van personen in de eenheid van het
lichaam.”
[3] 26e
audiëntie, nr. 4 en 30e audiëntie nr. 4.
[4] 21e
audiëntie, nr. 7
[5] De
bepalingen van het Concilie van Trente over de kerkelijke kunst en de
handleidingen van Molanus (Historia Imaginum, 1570) en Paleotti worden door Mâle samengevat en later door Van
Laarhoven overgenomen. Bovenstaande is een citaat hieruit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten